Home

Centrale Raad van Beroep, 25-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:417, 19/4798 WW

Centrale Raad van Beroep, 25-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:417, 19/4798 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 februari 2021
Datum publicatie
3 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:417
Zaaknummer
19/4798 WW

Inhoudsindicatie

Scholingsvoucher. Subsidie is niet besteed voor beoogde opleiding. Subsidieregeling in strijd met terugvorderingsbevoegdheid Awb. Discretionaire bevoegdheid tot terugvordering verplicht tot belangenafweging. Motiveringsgebrek gepasseerd omdat terugvordering voldoet aan beleidsregel.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 februari 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2019, 19/1481 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft op 19 juli 2016 een scholingsvoucher (ook wel: subsidie) aangevraagd op grond van de Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep (Regeling). Op het aanvraagformulier heeft appellant ingevuld de opleiding BOA Basisbekwaamheid Buitengewoon opsporingsambtenaar te willen volgen. Bij besluit van 19 augustus 2016 is de aanvraag afgewezen, omdat de opleiding niet opleidt tot een kansberoep.

1.2.

Appellant heeft op 14 september 2016, aangevuld op 21 november 2016, een scholingsvoucher aangevraagd op grond van de Regeling. Op het aanvraagformulier heeft appellant ingevuld de opleiding Inkoper (HBO Inkoop en contractmanagement) te willen volgen, die op 12 december 2016 zou beginnen. Het Uwv heeft de aanvraag ingewilligd en appellant bij besluit van 23 december 2016 een scholingsvoucher toegekend.

1.3.

Op verzoek van het Uwv heeft appellant in februari 2018 een formulier “Informatie over besteding van uw scholingsvoucher” ingevuld. In dit formulier heeft appellant vermeld dat hij de opleiding waarvoor de subsidie is aangevraagd niet heeft gevolgd, maar dat hij de opleiding sociaal maatschappelijk dienstverlener is gestart. Hij heeft toegelicht dat hij dit heeft besproken met een medewerker van het Uwv.

1.4.

Bij besluit van 21 november 2018 heeft het Uwv de subsidie ingetrokken, omdat appellant de scholingsvoucher niet heeft besteed aan de opleiding en het opleidingsinstituut die hij eerder had opgegeven en het bedrag van € 2.500,- van appellant teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 11 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant eerst met het formulier ‘informatie besteding van uw scholingsvoucher’ melding heeft gedaan van het feit dat hij een andere opleiding heeft gevolgd. Als deze melding zou worden opgevat als een nieuwe aanvraag, kan die niet worden gehonoreerd, onder meer omdat de regeling inmiddels is vervallen. Bovendien heeft appellant zich niet gehouden aan de in de Regeling opgenomen verplichting om direct bij het Uwv te melden dat hij de voorgenomen scholing niet zou volgen. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant de aan hem toegekende subsidie niet heeft besteed aan de opleiding waarvoor die is aangevraagd. Gelet op het bepaalde in artikel 13 van de Regeling is het Uwv volgens de rechtbank dan ook verplicht om de aan appellant toegekende subsidie terug te vorderen. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat appellant onverwijld aan het Uwv heeft gemeld dat de scholing niet of niet geheel heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Regeling. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij het Uwv hiervan zowel telefonisch als schriftelijk op de hoogte heeft gesteld, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Het Uwv heeft de brief van appellant van 29 december 2016 niet ontvangen. Het feit dat appellant de brief niet aangetekend heeft verstuurd, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht en op goede gronden het bedrag van € 2.500,- van appellant teruggevorderd omdat hij de opleiding waarvoor hij subsidie heeft gevraagd, niet heeft gevolgd.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk op tijd bij het Uwv heeft gemeld dat hij een andere opleiding ging volgen. Bovendien heeft hij dankzij de scholingsvoucher een diploma behaald en een baan gevonden als maatschappelijk werker. Tenslotte heeft appellant erop gewezen dat hij een krediet bij de DUO ter hoogte van € 5.200,- heeft moeten sluiten om zijn opleiding te kunnen betalen.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft aangevoerd dat appellant het Uwv noch telefonisch noch schriftelijk heeft geïnformeerd over de wijziging van de opleiding. Voorts heeft het Uwv erop gewezen dat de door appellant gevolgde opleiding niet was aangemerkt als kansberoep in de zin van de Regeling, zodat als appellant voor deze opleiding een subsidie zou hebben aangevraagd, deze niet zou zijn verstrekt. De financiële situatie van appellant vormt volgens het Uwv geen reden om van terugvordering af te zien.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Daaraan worden de volgende bepalingen toegevoegd.

Op grond van artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, ofc. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Op grond van artikel 4:57 van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.

4.2.

Niet in geschil is dat appellant de aan hem toegekende subsidie niet heeft besteed aan de opleiding waarvoor die is aangevraagd. Voorts is niet gebleken dat appellant het Uwv in kennis heeft gesteld van het feit dat hij de opleiding niet ging volgen en dat hij het voornemen had zich voor een andere opleiding in te schrijven. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij hierover bij het Uwv telefonisch navraag heeft gedaan en vervolgens het Uwv hierover schriftelijk heeft geïnformeerd, maar het Uwv heeft geen registratie van een telefoongesprek met appellant hierover. De brief die appellant stelt te hebben verzonden, heeft het Uwv niet ontvangen. Benadrukt is dat het ook niet aannemelijk is dat het Uwv positief zou hebben gereageerd op de melding van appellant dat hij de opleiding SMD MBO4 sociaal maatschappelijke dienstverlening heeft gekozen, nu deze opleiding niet opleidt tot een kansberoep. Dit betekent dat appellant het Uwv in strijd met de in artikel 10, eerste lid, van de Regeling opgenomen meldingsplicht niet onverwijld heeft geïnformeerd over het niet gaan volgen van de scholing waarvoor subsidie was toegekend. Dit betekent dat het Uwv op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de subsidie in te trekken. Partijen verschillen van mening over de vraag of het Uwv in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

4.3.

Het Uwv heeft in een beleidsnotitie Herziening en terugvordering scholingsvoucher van 4 maart 2019 (Beleidsnotitie) onder meer uiteengezet in welke gevallen wordt terugkomen van de subsidieverlening. Hieruit volgt onder meer dat de subsidie wordt ingetrokken, indien de voucher niet is besteed aan de opleiding waarvoor deze is verleend. Dit is hier het geval. De door appellant gevolgde opleiding leidt bovendien niet op tot een kansberoep nu de functie van sociaal maatschappelijk dienstverlener in de periode dat de Regeling van kracht was niet op de (periodiek gewijzigde) lijst met kansberoepen heeft gestaan. Dit betekent dat appellant evenmin heeft gehandeld in overeenstemming met de doel van de Regeling. Appellant kon hiervan op de hoogte zijn, mede gelet op het feit dat zijn aanvraag van 19 juli 2016 is afgewezen omdat de gewenste opleiding niet zou opleiden tot een kansberoep. Gelet hierop wordt geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid tot intrekking van de subsidievaststelling heeft kunnen besluiten.

4.4.

Het Uwv is op grond van artikel 13 van de Regeling gehouden de verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen, indien deze ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt en betrokkene zich niet aan de mededelingsverplichting heeft gehouden. Uit artikel 4:57 van de Awb volgt echter dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid tot terugvordering. Artikel 13 van de Regeling, dat van lagere orde is dan het voorschrift in de Awb, is om die reden in strijd met artikel 4:57 van de Awb, voor zover daarin de terugvordering van de aan betrokkene onverschuldigd betaalde subsidie dwingend is voorgeschreven. In zoverre mist artikel 13 van de Regeling verbindende kracht (in gelijke zin: de uitspraak van de Raad van 30 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC4321). Het Uwv moet voor de terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4.5.

Gelet op wat in 4.4 is overwogen, kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Aanleiding bestaat om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou het besluit geen andere inhoud hebben gehad. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6.

In de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv nader uiteengezet dat in de Beleidsnotitie is verwoord in welke gevallen van terugvordering wordt afgezien. Appellant voldoet niet aan deze criteria. Verder is het Uwv niet gebleken dat appellant als gevolg van de terugvordering niet in onoverkomelijke problemen is komen te verkeren. Appellant heeft dit niet betwist en ook overigens geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Uwv van de terugvordering zou moeten afzien. Dit betekent dat het Uwv in redelijkheid kon overgaan tot terugvordering van de aan appellant verleende subsidie.

4.7.

Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.

5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding te bepalen dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 175,- vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 175,- aan appellant vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2021.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) A.M.M. Chevalier