Centrale Raad van Beroep, 22-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:424, 18/4989 ZW
Centrale Raad van Beroep, 22-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:424, 18/4989 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 februari 2021
- Datum publicatie
- 1 maart 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:424
- Zaaknummer
- 18/4989 ZW
Inhoudsindicatie
Ter zitting is met partijen besproken dat de genoemde no-risk bepaling zo moet worden uitgelegd, dat aan beide voorwaarden moet zijn voldaan (ondersteuning door het college van burgemeester en wethouders bij de arbeidsinschakeling en het niet in staat zijn tot het verdienen van het minimumloon). Partijen zijn het erover eens dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Dat betekent dat het Uwv naar het oordeel van de Raad via het rapport van de arbeidsdeskundige kenbaar en overtuigend heeft gemotiveerd dat ex-werknemer geacht moet worden in staat te zijn het minimumloon te verdienen. Daarmee is niet voldaan aan de tweede voorwaarde van de no-riskbepaling. Nu in voldoende mate is komen vast te staan dat ex-werknemer niet voldeed aan de voorwaarde dat hij niet in staat is het minimumloon te verdienen, bestond geen recht op ziekengeld voor ex-werknemer. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Uitspraak
18 4989 ZW
Datum uitspraak: 22 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2018, 17/2353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante V.O.F.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [X], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden, waaronder een beslissing indicatie banenafspraak, waarbij een rapport van een arbeidsdeskundige van 24 oktober 2017 is gevoegd.
Genoemde beslissing en rapport zijn op 8 januari 2021 aan appellante gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.
OVERWEGINGEN
[naam ex-werknemer] (ex-werknemer) is zelfstandig ondernemer geweest en heeft gewerkt als stucadoor/metselaar. Met ingang van 23 november 2005 heeft hij de arbeidsgehandicaptenstatus verkregen. Deze status is na 23 november 2010 niet verlengd.
Ex-werknemer is per 2 maart 2015 bij appellante in dienst getreden in de fulltime functie van metselaar. Hij heeft zich op 19 februari 2016 ziek gemeld. Bij besluit van 1 april 2016 heeft het Uwv geweigerd om ex-werknemer in aanmerking te laten komen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet voor de noriskpolis. Ex-werknemer heeft zich op 29 mei 2016 wederom ziek gemeld. Op 22 november 2016 heeft appellante, onder verwijzing naar een verklaring van de gemeente Assen waaruit volgens appellante blijkt dat ex-werknemer onder de no-riskpolis zou vallen, voor ex-werknemer een ZW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 2 december 2016 heeft het Uwv geweigerd om ex-werknemer in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor de no-riskpolis. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 24 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank staat vast dat de dienstbetrekking van ex-werknemer bij appellante op 1 maart 2015, dus op of na 1 januari 2015, is aangevangen. Uit de feitelijke gang van zaken kan worden opgemaakt dat ex-werknemer met behulp van de GGMD aan een baan is geholpen. Dat betekent niet dat hij daarom onder de no-riskpolis valt, omdat de GGMD niet bevoegd is om daarover een beslissing af te geven. Daarbij is volgens de rechtbank ook niet voldaan aan de voorwaarde dat het Uwv heeft vastgesteld dat exwerknemer niet in staat is tot het verdienen van het minimumloon. De rechtbank heeft verwezen naar de omstandigheid dat het Uwv op 25 oktober 2017 aan de gemeente Assen heeft laten weten dat ex-werknemer geen indicatie banenafspraak krijgt. Ex-werknemer voldoet daarom niet aan de voorwaarden van artikel 29b, tweede lid, onder e, van de ZW.
In hoger beroep heeft appellante, kort weergegeven, aangevoerd dat zij vraagtekens plaatst bij de juistheid van het oordeel over de mededeling die het Uwv aan de gemeente Assen heeft gedaan dat ex-werknemer geen indicatie banenafspraak krijgt, omdat hij in staat zou zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellante heeft er op gewezen dat zij niet beschikt over de beslissing betreffende de indicatie banenafspraak.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
De Raad oordeelt als volgt.
Per 1 januari 2016 is de doelgroep van de no-riskpolis in het kader van de ZW uitgebreid met personen die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. Dit heeft geleid tot aanvulling van het tweede lid van artikel 29b van de ZW met onderdeel e. Dit onderdeel luidde ten tijde in geding als volgt: “De werknemer die, voorafgaand aan zijn dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, die is aangevangen op of na l januari 2015, een persoon was die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7 eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of werd toegeleid en van wie door het Uwv is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking.”
Deze zogenoemde no-riskpolis houdt in dat een werknemer die aan de voorwaarden voldoet bij ziekte recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW, waardoor er geen of een verminderd risico bestaat dat de werkgever het (volledige) loon moet doorbetalen. Het ligt daarom in de rede dat werkgevers in beginsel, als zij een werknemer in dienst willen nemen die bij die arbeidsinschakeling door de gemeente wordt ondersteund, voordat zij besluiten om de werknemer in dienst te nemen, zekerheid zullen willen hebben omtrent de vraag of met succes een beroep kan worden gedaan op de regeling als bedoeld in artikel 29b, tweede lid, onder e, van de ZW.
Ter zitting is met partijen besproken dat de in 4.2 genoemde no-risk bepaling zo moet worden uitgelegd, dat aan beide voorwaarden moet zijn voldaan (ondersteuning door het college van burgemeester en wethouders bij de arbeidsinschakeling en het niet in staat zijn tot het verdienen van het minimumloon). Partijen zijn het erover eens dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Het geschil in hoger beroep is daarom beperkt tot de vraag of aan de tweede voorwaarde is voldaan, dus of ex-werknemer in staat moet worden geacht om het wettelijk minimumloon te verdienen. Omdat de arbeidsbeperkingen van ex-werknemer constant zijn, ex-werknemer is vanaf zijn geboorte doof, is ook duidelijk dat niet van belang is welke datum wordt genomen als peildatum voor de vaststelling of ex-werknemer het minimumloon kan verdienen.
Volgens het Uwv dient de in 4.2 geciteerde bepaling zo te worden gelezen, dat voorafgaand aan de dienstbetrekking aan de voorwaarde moet zijn voldaan dat ex-werknemer niet in staat is het minimumloon te verdienen, wat ook in de rede ligt zoals in 4.3 is overwogen. Het Uwv heeft er op gewezen dat deze vaststelling niet heeft plaats gevonden voorafgaande aan het aangaan van de dienstbetrekking, maar pas eind oktober 2017, nadat het Uwv het primaire besluit van 2 december 2016 had genomen. Appellante is van mening, anders dan het Uwv, dat uit de tekst van de no-risk bepaling niet voortvloeit dat aan de minimumloonvoorwaarde moet zijn voldaan, voordat de werknemer in dienst treedt. Hoewel het ook naar het oordeel van de Raad voor de hand ligt dat voordat de no-risk polis wordt ingeroepen, aan beide voorwaarden is voldaan, is de tekst van genoemde bepaling niet geheel duidelijk. Daarom zal de Raad allereerst beoordelen of uit de beschikbare gegevens moet worden afgeleid dat ex-werknemer niet in staat kan worden geacht het minimumloon te verdienen. Daarbij zal de Raad het rapport van de arbeidsdeskundige bij de beoordeling betrekken als onderbouwing van het standpunt van het Uwv dat ex-werknemer wel in staat was het minimumloon te verdienen.
Volgens het Uwv volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 oktober 2017, dat is opgesteld op verzoek van de gemeente Assen in het kader van een aanvraag indicatie banenafspraak, dat ex-werknemer in staat moest worden geacht om het wettelijk minimumloon te verdienen. Daaruit volgt volgens het Uwv dat dus niet is voldaan aan de voorwaarden van de hier bedoelde no-riskpolis om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de ZW.
Appellante heeft tegen de beslissing van eind oktober 2017, dat ex-werknemer geen indicatie banenafspraak krijgt, omdat hij volgens de arbeidsdeskundige in staat is het minimumloon te verdienen, destijds geen bezwaar kunnen maken. Appellante heeft verklaard dat zij de gemeente heeft gevraagd om het verzoek te doen in het kader van de indicatie banenafspraak. Appellante heeft echter van de beslissing en het rapport destijds geen afschrift ontvangen. De Raad heeft de beslissing en het rapport van de arbeidsdeskundige kort voor de zitting aan appellante toegestuurd. Appellante heeft ter zitting van de Raad gereageerd op het rapport van de arbeidsdeskundige. Appellante heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkte arbeidsmogelijkheden van ex-werknemer die voortvloeien uit zijn gehoorbeperking en dat alleen de motorische beperkingen zijn beoordeeld. Vanwege de gehoorbeperkingen van ex-werknemer is het zeer moeilijk om hem aan het werk te houden. Appellante heeft gewezen op de omstandigheid dat ook in de functie die nu ter onderbouwing door de arbeidsdeskundige is geselecteerd, communicatie van belang is. In het rapport is wel te kennen gegeven dat begeleiding belangrijk is gezien de beperking op horen, maar wordt volgens appellante niet toegelicht welke vorm van begeleiding het (duurzaam) verdienen van het minimumloon op de vrije arbeidsmarkt mogelijk moet maken. Ook biedt het rapport van de arbeidsdeskundige volgens appellante geen inzicht in het loon dat ex-werknemer verdiende en ook niet of hij in het verleden daadwerkelijk het minimumloon heeft verdiend.
Om voor een indicatie banenafspraak in aanmerking te komen moet onder meer sprake zijn van dusdanige beperkingen dat daardoor het wettelijk minimumloon niet kan worden verdiend en moet er geen vorm van ondersteuning (begeleiding of een voorziening) mogelijk zijn waardoor alsnog het wettelijk minimumloon kan worden verdiend. Daarvoor wordt getoetst of een zogenaamde drempelfunctie (eenvoudige en fysiek lichte functies die voorkomen op de vrije arbeidsmarkt) kan worden uitgevoerd. De arbeidsdeskundige heeft, zoals blijkt uit het rapport van 24 oktober 2017, geconcludeerd dat ex-werknemer de drempelfunctie van productiemedewerker bij een fabrikant van noodverlichting kan uitoefenen. Ex-werknemer heeft te kennen gegeven dat hij beperkingen ervaart op tillen/dragen, duwen/trekken en boven schouderhoogte actief zijn. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen aannemelijk geacht. De beoordeling van de arbeidsdeskundige ziet dan ook goeddeels op deze beperkingen die zijn afgezet tegen de belastbaarheid in de functie van productiemedewerker. Echter, duidelijk is ook dat de beperking op horen bij de beoordeling is betrokken. De arbeidsdeskundige heeft in dat licht in het rapport opgenomen dat het belangrijk is dat ex-werknemer goed wordt begeleid naar een passende werkplek en dat de werkgever en de werknemers op de hoogte dienen te worden gebracht over de beperkingen van ex-werknemer en hoe er gecommuniceerd moet worden. In het rapport is gemeld dat exwerknemer zich kan vinden in de conclusie van de arbeidsdeskundige.
Omdat een vorm van ondersteuning niet in de weg hoeft te staan aan het kunnen uitvoeren van drempelfuncties en deze voorwaarde op inzichtelijke en navolgbare wijze door de arbeidsdeskundige is besproken, wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige dat ex-werknemer in staat moet worden geacht om de drempelfunctie van productiemedewerker bij een fabrikant van noodverlichting te verrichten.
De gedingstukken bevatten verder geen gegevens over een objectieve meting van de loonwaarde door de gemeente in het verleden, maar zo’n meting maakt ook geen onderdeel uit van de toetsing om in aanmerking te komen voor een indicatie banenafspraak. Dat betekent dat het Uwv naar het oordeel van de Raad via het rapport van de arbeidsdeskundige kenbaar en overtuigend heeft gemotiveerd dat ex-werknemer geacht moet worden in staat te zijn het minimumloon te verdienen. Daarmee is niet voldaan aan de tweede voorwaarde van de no-riskbepaling. Zoals in 4.4 is overwogen, is daarbij niet van belang welke peildatum wordt genomen.
Nu in voldoende mate is komen vast te staan dat ex-werknemer niet voldeed aan de voorwaarde dat hij niet in staat is het minimumloon te verdienen, bestond geen recht op ziekengeld voor ex-werknemer. Daarbij is in het midden gebleven of het voldoen aan deze voorwaarde al voorafgaand aan de dienstbetrekking had moeten zijn vastgesteld. In dit verband wordt wel gewezen op wat in 4.3 en 4.5 is overwogen.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) D.S. Barthel