Centrale Raad van Beroep, 26-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:681, 19/5026 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 26-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:681, 19/5026 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 maart 2021
- Datum publicatie
- 29 maart 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:681
- Zaaknummer
- 19/5026 WLZ
Inhoudsindicatie
Proceskostenveroordeling. Het feit dat CIZ de indicatie na tussenkomst van het zorgkantoor heeft gecorrigeerd is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan aan te nemen is dat de noodzaak om hoger beroep in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van appellante. De Raad ziet daarom aanleiding het zorgkantoor te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Uitspraak
Datum uitspraak: 26 maart 2021
19/5026 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2019, 19/1035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft het zorgkantoor de Raad meegedeeld dat er een correctie door het CIZ heeft plaatsgevonden waardoor de vordering op appellante van € 2.707,50 is komen te vervallen. Bij brief van 3 december 2020 heeft de Raad mr. Van Dijk om een reactie gevraagd.
Bij brief van 8 december 2020 heeft mr. Van Dijk namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten.
Het zorgkantoor heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het zorgkantoor met de brief van 27 oktober 2020 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Het zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een vergoeding van de proceskosten, omdat CIZ niet op initiatief van appellante maar na tussenkomst van het zorgkantoor het besluit heeft genomen waarin de indicatietermijn met drie maanden is verlengd.
De Raad stelt vast dat het geschil betrekking had op de terugvordering door het zorgkantoor van € 2.707,60 aan onverschuldigd betaald persoonsgebonden budget (pgb) over de periode 12 januari 2018 tot en met 10 april 2018. Die terugvordering was gebaseerd op een besluit van CIZ tot beëindiging van de indicatie per 12 januari 2018. Vervolgens heeft CIZ een nieuw besluit genomen waarbij de datum van beëindiging van de indicatie is gewijzigd van 12 januari 2018 naar 11 april 2018. Naar aanleiding hiervan heeft het zorgkantoor het verleende pgb voor 2018 opgehoogd en is de terugvordering van € 2.707,50 komen te vervallen.
In geval van tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan gesproken worden van een bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397). Het feit dat CIZ de indicatie na tussenkomst van het zorgkantoor heeft gecorrigeerd is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan aan te nemen is dat de noodzaak om hoger beroep in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van appellante.
De Raad ziet daarom aanleiding het zorgkantoor te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 534,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het zorgkantoor wenden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het zorgkantoor in de kosten van appellante tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) K.R. van Renswoude