Home

Centrale Raad van Beroep, 23-04-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:947, 19/2143 PW-W

Centrale Raad van Beroep, 23-04-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:947, 19/2143 PW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 april 2021
Datum publicatie
29 april 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:947
Zaaknummer
19/2143 PW-W

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is vervallen verklaard. Zie ECLI:NL:CRVB:2021:2360 voor de uitspraak tot vervallenverklaring.

Uitspraak

19/2143 PW-W

Datum beslissing: 23 april 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft [naam X] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2019, 18/4011, in het geding tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (college).

Het onderzoek ter zitting in dit geding heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021 door het lid van de enkelvoudige kamer W.F. Claessens (behandelend rechter).

Verzoekster heeft ter zitting een verzoek om wraking tegen de behandelend rechter ingediend. Bij brief van 24 maart 2021 heeft verzoekster het wrakingsverzoek toegelicht. Daarbij is aan de behandelend rechter verzocht zich van de behandeling van de zaak te verschonen.

De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten en geen aanleiding te zien om zich te verschonen.

Verzoekster en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 20 april 2021. De behandelend rechter heeft aangegeven niet te zullen verschijnen. Verzoekster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2. Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht dat de behandelend rechter volgens haar vooringenomen is. Zij heeft dat afgeleid uit de discussie ter zitting over de mogelijkheden van het aanvullen van de beroepsgronden, (kritische) vragen over het betalen van kosten uit reserveringsruimte en uit het feit dat de behandelend rechter het niet nodig vond dat een passage uit een uitspraak waarop verzoekster ter zitting had gewezen zou worden voorgelezen, omdat hij deze passage zelf zou kunnen lezen.

3.1.

Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter moet verder het uitgangspunt zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).

3.2.

Uit de gang van zaken bij de behandeling ter zitting, zoals deze is weergegeven in het proces-verbaal van die zitting, kan geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de behandelend rechter worden afgeleid. De voorbeelden die verzoekster heeft genoemd, geven op geen enkele wijze blijk van mogelijke vooringenomenheid. Zo behoort het stellen van kritische vragen, in dit geval over de mogelijkheden van reserveringsruimte voor een bijstandsgerechtigde en het betalen van kosten uit deze ruimte, tot de taak van de rechter. Uit het enkele feit dat dergelijke kritische vragen worden gesteld kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid. Dat geldt evenzeer voor het feit dat de rechter geen gelegenheid heeft gegeven aan verzoekster om uit een door haar aangedragen uitspraak te citeren, omdat hij de uitspraak zelf zou kunnen lezen, als ook voor de opmerkingen die de behandelend rechter heeft gemaakt over de vaststelling van de omvang van het geding en de rol van een partij en de rechter daarin.

3.3.

Het vorenstaande betekent dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.

4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.

Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.

(getekend) E. Dijt

(getekend) R.I.S. van Haaren