Centrale Raad van Beroep, 02-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1199, 21/3556 PW-V
Centrale Raad van Beroep, 02-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1199, 21/3556 PW-V
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 juni 2022
- Datum publicatie
- 7 juni 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:1199
- Zaaknummer
- 21/3556 PW-V
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Beroep op ongekend onrecht slaagt niet.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig is ingediend. In verzet heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat hij tijdig het hogerberoepschrift heeft gepost. De gemachtigde van appellante heeft niet aannemelijk gemaakt of met bewijsstukken onderbouwd dat het hogerberoepschrift tijdig is gepost. De stelling van appellante dat haar het voordeel van de twijfel moet worden gegeven in deze periode met veel aandacht voor Ongekend onrecht, wordt evenmin gevolgd. Appellante heeft zich laten bijstaan door een professioneel gemachtigde die gekozen heeft voor een verzending op de laatste dag van de termijn, zonder zich ervan te vergewissen dat hij deze verzending op een later moment zou kunnen onderbouwen. Dit komt voor het risico van appellante. Het argument dat appellante het voordeel van de twijfel zou moeten krijgen kan dan ook niet slagen.
Uitspraak
Datum uitspraak: 2 juni 2022
21/3556 PW, 21/3557 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2021, 21/2011 en 21/2080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak van 4 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft de beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.
Namens appellante heeft mr. M.J.G. Schroeder verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 13 mei 2022. Mr. Schroeder is daar verschenen.
OVERWEGINGEN
In de uitspraak van de Raad van 19 februari 2022 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig is ingediend.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend was woensdag
15 september 2021. Het hogerberoepschrift is op maandag 27 september 2021 bij de rechtbank ontvangen, en op woensdag 29 september 2021 bij de Raad ontvangen. Op de enveloppe staat een stempel van PostNL, met de tekst: “frankering gecontroleerd” en de datering vrijdag 17 september 2021.
In verzet heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat hij tijdig het hogerberoepschrift heeft gepost. Hij heeft het hogerberoepschrift op woensdag 15 september 2021 in de rode brievenbus van PostNL gedeponeerd. Het hogerberoepschrift is per ongeluk in dezelfde retourenveloppe gevoegd als een poststuk bestemd voor de rechtbank Den Haag. De rechtbank Den Haag heeft het hogerberoepschrift ontvangen en naar de Raad doorgestuurd. De gemachtigde van appellante geeft aan zowel bij de postkamer van de rechtbank als bij PostNL navraag te hebben gedaan. Hieruit blijkt dat de post in elk geval op vrijdag 17 september 2021 in bezit was van PostNL. De post heeft er daarna tien dagen over gedaan om bij de rechtbank te komen. Dat duidt op zichzelf al op een onregelmatigheid bij de verwerking door PostNL. De afstempeling door PostNL op vrijdag 17 september 2021 dient niet te worden aangemerkt als afstempeling op de dag van binnenkomst. Daarnaast bevat de enveloppe ook andere ongewone stempels zoals: “frankering gecontroleerd” en “Retour”. Daarmee is aannemelijk gemaakt dat er fouten zijn gemaakt bij PostNL en dat het hoger beroep volgens de gemachtigde van appellante tijdig op woensdag 15 september 2021 is gepost. Ook voert de gemachtigde van appellant nog aan dat het mogelijk kan zijn dat er bij de rechtbank enveloppen zijn gewisseld waardoor de datum ontvangst niet klopt.
De Raad ziet in de argumenten van de gemachtigde van appellante geen redenen om het verzet gegrond te verklaren. De kern van de vraag is op welke datum het hogerberoepschrift is gepost. Dit had uiterlijk op woensdag 15 september 2021 moeten gebeuren. Als een verzender kiest voor niet aangetekende verzending is het volgens vaste rechtspraak aan de verzender om aannemelijk te maken dat het stuk tijdig ter post is bezorgd1. Appellante is daarin niet geslaagd. De datum waarop het hogerberoepschrift door PostNL is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. Als dit datumstempel volgens degene die het poststuk ter post heeft bezorgd onjuist is, ligt de bewijslast hiervoor bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd. De gemachtigde van appellante heeft niet aannemelijk gemaakt of met bewijsstukken onderbouwd dat het hogerberoepschrift tijdig op woensdag 15 september 2021 is gepost. Dat het poststuk daarna er ongewoon lang over heeft gedaan en er verschillende onduidelijkheden over het verloop van het proces zijn, maakt voor deze conclusie geen verschil. Er had ook voor een andere wijze van verzending gekozen kunnen worden zoals digitaal of per aangetekende post.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante nog aangevoerd dat hij van mening is dat deze zaak nader had moeten worden onderzocht en dat het hoger beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk had mogen worden verklaard. De Raad is van oordeel dat terecht tot het oordeel is gekomen dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de door appellante aangevoerde omstandigheden rond de gang van zaken, geen invloed hebben op de vraag of het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd.
De stelling van appellante dat haar het voordeel van de twijfel moet worden gegeven in deze periode met veel aandacht voor Ongekend onrecht, wordt evenmin gevolgd. Appellante heeft zich laten bijstaan door een professioneel gemachtigde die gekozen heeft voor een verzending op de laatste dag van de termijn, zonder zich ervan te vergewissen dat hij deze verzending op een later moment zou kunnen onderbouwen. Dit komt voor het risico van appellante. Het argument dat appellante het voordeel van de twijfel zou moeten krijgen kan dan ook niet slagen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten aan appellante te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) L.C. van Bentum