Centrale Raad van Beroep, 15-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1326, 20/4139 WAO
Centrale Raad van Beroep, 15-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1326, 20/4139 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 juni 2022
- Datum publicatie
- 23 juni 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:1326
- Zaaknummer
- 20/4139 WAO
Inhoudsindicatie
Mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 45 tot 55%. Voldoende medische grondslag. Verminderde beschikbaarheid vanwege een behandeling kan alleen worden aangenomen als het om een erkende medische behandeling gaat. Uit de door appellante ingediende stukken blijkt dat de begeleiding die zij krijgt vanuit de Wmo rond de datum in geding met name gericht was op het bieden van praktische ondersteuning bij de aanstaande verhuizing en om haar te activeren en motiveren. Dit leidt niet tot verminderde beschikbaarheid voor arbeid in de zin van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
Uitspraak
Datum uitspraak: 15 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2020, 19/5719 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.M.J. Schrijver hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 23 maart 2022 plaatsgevonden via videobellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schrijver en haar begeleidster [naam] . Het Uwv is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt sinds 2 november 2004 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Op 23 augustus 2018 heeft appellante aan het Uwv doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd en verzocht om haar mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 april 2019, geldig vanaf 15 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 januari 2018 (datum in geding) berekend op 52%. Bij besluit van 23 april 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellante niet wijzigt, omdat zij onveranderd voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 13 september 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal geselecteerde functies verworpen, nieuwe functies bijgeduid en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 50,38%. Bij besluit van 25 september 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Bij de beoordeling is rekening gehouden met alle door appellante genoemde klachten, de door haar ingediende medische stukken en de bevindingen bij psychisch en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsartsen. In reactie op de door appellante ingediende rapporten van haar medisch adviseur heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende adequaat onderbouwd waarom de daarin getrokken conclusies niet kunnen worden gevolgd. Anders dan door de medisch adviseur is gesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de handen van appellante onderzocht en heeft daarbij, afgezien van een begin van noduli van Heberden op dig II, geen afwijkingen gevonden. De medisch adviseur is bij zijn lichamelijk onderzoek niet tot wezenlijk andere bevindingen gekomen en heeft ook geen afwijkingen in de fijn motorische hand- of vingerbewegingen vastgesteld. Hij lijkt zijn conclusie dat appellante verdergaand beperkt is in haar fysieke belastbaarheid met name gebaseerd te hebben op de diagnose fibromyalgie, terwijl volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:1902) de diagnose niet bepalend is voor het vaststellen van de arbeidsbeperkingen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar stelling dat er in passend werk geen medische reden is voor een urenbeperking. Hoewel het dagverhaal in het rapport van de verzekeringsarts niet als zodanig is benoemd, blijkt uit de medische anamnese wel dat deze arts zich een beeld heeft gevormd van de daginvulling door appellante. De door de medisch adviseur omschreven rustmomenten in de middag zijn hierbij niet vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat onder andere door de psycholoog van appellante is geadviseerd om actief te blijven, ook met klachten. Dat het werk fysiek niet te zwaar moet zijn, is voldoende tot uitdrukking gebracht in de FML van 13 september 2019. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat. Zij heeft zich, onder verwijzing naar de in beroep ingediende rapporten van haar medisch adviseur dr. D. Erdogan, op het standpunt gesteld dat aanvullende beperkingen hadden moeten worden vastgesteld voor hand- en vingergebruik, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken tijdens het werk en het aantal te werken uren per dag en per week. Wat betreft het aantal te werken uren heeft appellante er nog op gewezen dat zij op de datum in geding gedurende tien uur per week individuele begeleiding kreeg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en daardoor verminderd beschikbaar was voor arbeid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van reumatoloog dr. C. Popa van 23 november 2020 en een aanvullend rapport van medisch adviseur/verzekeringarts Erdogan van 9 maart 2022 ingediend. Appellante heeft de Raad verzocht om een reumatoloog als deskundige te benoemen.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 oktober 2021, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAO met ingang van 15 januari 2018 terecht heeft vastgesteld op 45 tot 55%.
Wat in de aangevallen uitspraak door de rechtbank is overwogen over de medische beoordeling, wordt volledig onderschreven. De stukken die appellante in hoger beroep heeft ingediend leiden niet tot een ander oordeel. In het rapport van 7 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep – onder verwijzing naar wat de rechtbank daarover heeft overwogen – afdoende gemotiveerd dat de door de reumatoloog gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose fibromyalgie niet tot verdergaande beperkingen leidt, omdat al rekening is gehouden met de bij appellante bestaande uitgebreide pijnklachten op locomotorisch gebied. Wat betreft de handartrose heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat in de FML beperkingen zijn gesteld voor het verrichten van zwaar handmatig werk en dat er geen aanleiding is om deze beperkingen aan te scherpen. Daartoe heeft zij erop gewezen dat door de reumatoloog ruim twee jaar na de datum in geding geen bewegingsbeperkingen in de gewrichten zijn beschreven en geen sprake is van een ontstekingscomponent. Het advies is, zeker bij beginnende artrose, om in beweging te blijven zonder overbelasten. Het rapport van de medisch adviseur Erdogan van 9 maart 2022 bevat in essentie een herhaling van zijn eerdere conclusies. Voor zover de medisch adviseur van mening is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten onderzoeken of appellante voldoet aan de criteria voor het stellen van de diagnose fibromyalgie, wordt hij daarin niet gevolgd. Het lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv heeft niet als doel om een diagnose te stellen, maar om – in samenhang met de andere beschikbare informatie – de arbeidsbeperkingen vast te kunnen stellen.
Ook wat appellante heeft aangevoerd over de begeleiding die zij krijgt vanuit de Wmo treft geen doel. Volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid kan sprake zijn van verminderde beschikbaarheid indien extra tijd nodig is voor zelfzorg, sprake is van extra reistijd of als een langdurige poliklinische behandeling of dagbehandeling in een ziekenhuis of instelling of een andere behandeling op indicatie van een medisch of paramedisch beroepsbeoefenaar wordt ondergaan. Verminderde beschikbaarheid vanwege een behandeling kan alleen worden aangenomen als het om een erkende medische behandeling gaat. Uit de door appellante ingediende stukken blijkt dat de begeleiding die zij krijgt vanuit de Wmo rond de datum in geding met name gericht was op het bieden van praktische ondersteuning bij de aanstaande verhuizing en om haar te activeren en motiveren. Dit leidt niet tot verminderde beschikbaarheid voor arbeid in de zin van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 september 2019 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M.M. Chevalier