Home

Centrale Raad van Beroep, 15-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1339, 17/3171 WIA-T

Centrale Raad van Beroep, 15-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1339, 17/3171 WIA-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 juni 2022
Datum publicatie
28 juni 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1339
Zaaknummer
17/3171 WIA-T

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Beëindiging WIA-uitkering. Onvoldoende motivering. De door de Raad geraadpleegde psychiater, concludeert dat de ernst van de ADHD bij appellant vermoedelijk is onderschat, omdat niet is vermeld dat appellant in een werksituatie ook is aangewezen op een meer intensieve vorm van coaching door een leidinggevende, zoals dat ook in zijn dagelijks leven noodzakelijk blijkt te zijn. De begeleidingsbehoefte die de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het licht van de door psychiater noodzakelijk geachte meer intensieve coaching, heeft beschreven in het rapport van 18 november 2019 impliceert een verdergaande begeleiding dan “gewoon” leiding geven en “gewoon” helpen door collega’s en gaat daarom verder dan wat volgens de Basisinformatie CBBS past bij “dot 3” van item 1.9.3. van de FML. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen.

Uitspraak

17 3171 WIA-T

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2017, 16/3036 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 15 juni 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift, met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juli 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 juli 2017, ingediend.

Desgevraagd heeft het Uwv stukken ingediend.

Appellant heeft de gronden aangevuld en medische stukken ingediend.

Het Uwv heeft reacties van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2019 aan de Raad gestuurd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

Het onderzoek is heropend.

De Raad heeft dr. J.J.D. Tilanus, psychiater, als deskundige benoemd. Op 12 juli 2019 heeft Tilanus een expertiserapport uitgebracht.

Appellant heeft op 19 september 2019 een reactie gegeven op het expertiserapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 18 november 2019 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 29 november 2019 vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% blijft.

Deze stukken zijn voorgelegd aan Tilanus en hij heeft op 6 januari 2020 hierop een reactie gegeven.

Op 13 februari 2021 heeft appellant aanvullende beroepsgronden ingediend.

Het Uwv heeft hierop gereageerd met rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2021 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 februari 2021.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 24 februari 2021. Voor appellant is verschenen mr. Van der Linden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

Het onderzoek is opnieuw heropend.

De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Op

6 september 2021 heeft Greveling-Fockens een expertiserapport uitgebracht.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 29 september 2021 nogmaals de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 oktober 2021 vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% blijft.

Appellant heeft op 27 november 2021 een reactie gegeven op het expertiserapport van Greveling-Fockens.

Deze stukken zijn voorgelegd aan Greveling-Fockens en zij heeft op 22 december 2021 een reactie hierop gegeven.

Appellant heeft op 15 april 2022 nog een reactie ingediend.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van der Linden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was laatstelijk werkzaam als operator in een brouwerij voor 40 uur per week. Op 12 februari 2010 heeft hij zich ziek gemeld vanwege voetklachten als gevolg van verbranding bij een bedrijfsongeval. Later bleek dat er ook sprake was van psychische klachten en maagklachten. Bij besluit van 17 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 februari 2012 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 52%.

1.2.

Appellant heeft zich per 26 februari 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2016 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 15 juni 2016 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 8 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Met zowel de psychische als de lichamelijke klachten van appellant is in de FML van 16 augustus 2016 rekening gehouden. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksbevindingen en de daaruit getrokken conclusies. Tot slot heeft de rechtbank geconcludeerd dat toereikend is gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor appellant.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het Uwv zijn klachten niet serieus neemt. De aandoeningen van appellant, ADHD en persoonlijkheidsproblematiek, brengen veel meer beperkingen met zich mee dan het Uwv heeft aangenomen. Uit de stukken blijkt ook dat appellant slaapproblemen heeft, dit zou aanleiding moeten zijn voor een urenbeperking. Appellant stelt dat hij de geduide functies niet kan verrichten.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 juni 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.

4.2.

Gelet op het verschil van mening over de ernst van de psychische problematiek en de daaruit voortvloeiende beperkingen, is psychiater Tilanus als deskundige benoemd.

4.3.1.

Tilanus heeft in een expertiserapport van 19 juli 2019 te kennen gegeven dat er bij appellant onder meer sprake is van een aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD), gecombineerd beeld, ernstig. Ook heeft appellant een stoornis in alcohol, cannabis en hypnoticum/anxiolyticumgebruik. In reactie op de vraag of in de FML van 16 augustus 2016 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op de in geding zijnde datum 15 juni 2016, heeft Tilanus gerapporteerd dat de verzekeringsarts in de rubriek 1 Persoonlijk functioneren diverse beperkingen heeft gesteld en dat hieruit naar voren komt dat rekening is gehouden met de typische beperkingen die kunnen voorkomen bij ADHD. Echter, omdat niet is vermeld dat appellant in een werksituatie ook is aangewezen op een meer intensieve vorm van coaching door een leidinggevende, zoals dat ook in zijn dagelijks leven noodzakelijk blijkt te zijn, concludeert Tilanus dat de ernst van deze stoornis bij appellant vermoedelijk is onderschat.

4.3.2.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 november 2019 vermeld dat uit het expertiserapport blijkt dat appellant is aangewezen op coaching door een leidinggevende zoals ook in het dagelijks leven noodzakelijk blijkt. Appellant wordt eenmaal per week gedurende twee uur begeleid door [organisatie] en hij heeft 2 tot 3 maal per week contact met zijn grootvader. Op het werk is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aanwezigheid van een leidinggevende en van enkele collega’s die weten hoe zij met appellant moeten omgaan gezien zijn stoornissen van belang. De leidinggevende zou wekelijks een vast tijdstip moeten kiezen om met appellant even door te spreken waar hij tegenaan liep. Collega’s zouden tips moeten krijgen hoe met appellant om te gaan en hoe hem soms aan- of bij te sturen. Zij zouden hiertoe gecoacht moeten worden. Dit heeft geleid tot een beperking in de FML op item 1.9.3 “klant is aangewezen op werkt dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd”. Als toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld, “dot 3”.

4.3.3.

Blijkens de toelichting op item 1.9.3 in de Basisinformatie CBBS is “dot 3” het lichtste niveau van toezicht en/of begeleiding. De beschrijving van dit niveau van begeleiding is als volgt:

“De functionaris is in staat (eenvoudige) handelingen zelf uit te voeren. Zolang het

werk volgens het vaste patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. De persoon moet bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij verandering van werkzaamheden bijvoorbeeld heeft hij meer instructie nodig dan een collega."

4.4.

De Raad is van oordeel dat de beschrijving van de voor appellant noodzakelijke begeleidingsbehoefte op het werk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 november 2019 overeenkomt met wat deskundige Tilanus op dit punt heeft geadviseerd.

4.5.

Toch kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit en dat betreft de wijze waarop de begeleidingsbehoefte is opgenomen in de FML van 18 november 2019. Van belang is hier dat zoals de Raad in zijn uitspraak van 19 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:913, heeft geoordeeld, het bij beoordelingspunt 1.9.3. van de FML gaat om de beschikbaarheid van een vangnet, zonder dat daar nadere eisen aan hoeven te worden gesteld. Weliswaar vraagt de betrokken werknemer meer aandacht dan andere collega’s maar dat is een kwantitatief aspect. Het gaat om “gewoon” leiding geven en “gewoon” helpen door collega’s. Dat wil zeggen dat het om een niveau van begeleiding gaat dat van leidinggevende en collega’s in redelijkheid verwacht mag worden. Zodra er een noodzaak is om nadere kwalitatieve eisen aan de leidinggevende en/of collega’s te stellen, is veeleer sprake van werk onder beschutte omstandigheden.

4.6.

De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven noodzaak van begeleiding op het werk blijft niet binnen het hiervoor beschreven leidinggevende en collegiale kader. De begeleidingsbehoefte die de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het licht van de door Tilanus noodzakelijk geachte meer intensieve coaching, heeft beschreven in het rapport van 18 november 2019 impliceert een verdergaande begeleiding dan “gewoon” leiding geven en “gewoon” helpen door collega’s en gaat daarom verder dan wat volgens de Basisinformatie CBBS past bij “dot 3” van item 1.9.3. van de FML.

4.7.

Uit wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dat besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen. De wijze waarop de begeleidingsbehoefte van appellant in de FML is opgenomen dient in overeenstemming te worden gebracht met de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze in het rapport van 18 november 2019, in het licht van de door Tilanus noodzakelijk geachte meer intensieve coaching, heeft omschreven. Het Uwv zal met inachtneming van wat is overwogen in deze tussenuitspraak een nieuwe FML moeten opmaken en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten verrichten, om te bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 juni 2016.

6. De overige gronden van het hoger beroep kunnen in deze stand van de procedure onbesproken blijven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 8 september 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.

(getekend) E. Dijt

(getekend) E.X.R. Yi