Home

Centrale Raad van Beroep, 22-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1345, 19/4079 JW

Centrale Raad van Beroep, 22-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1345, 19/4079 JW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 juni 2022
Datum publicatie
28 juni 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1345
Zaaknummer
19/4079 JW

Inhoudsindicatie

De toegekende jeugdhulpvoorziening is terecht beperkt tot 30 extra Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)-behandelingen. Uit wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd volgt niet dat het college appellante met de toegekende jeugdhulpvoorziening niet in staat heeft gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Het door het college gemotiveerde standpunt dat gelet op het advies van Emmen de inzet van nog meer EED-behandelingen niet wenselijk is voor appellante, vormt een toereikende grondslag om de omvang van de voorziening voor jeugdhulp te beperken tot de 30 extra EED-behandelingen. De door appellante genoemde vooruitgang op het gebied van technisch lezen maakt dat niet anders nu uit het advies van Emmen blijkt dat de resultaten op woordlezen bepalend zijn voor de vraag of (verdere) behandeling voor EED is aangewezen en niet de resultaten voor het lezen op zinsniveau.

Uitspraak

19/4079 JW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 augustus 2019, 17/7989 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (college)

Datum uitspraak: 22 juni 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante hebben haar ouders en wettelijk vertegenwoordigers [vader] (vader) en [moeder] (moeder) hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Namens appellante is haar moeder verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Dekker en J. van Hooijdonk .

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij appellante, geboren op [geboortedatum] 2008, is in oktober 2015 Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) vastgesteld. Het college heeft aan appellante vanaf november 2015 op grond van de Jeugdwet (Jw) een voorziening voor jeugdhulp toegekend, bestaande uit het vergoeden van 51 EED-behandelingen. De behandelingen tot en met februari 2017 zijn gegeven door zorgaanbieder Pi-Spello. In maart 2017 heeft (de moeder van) appellante een aanvraag ingediend bij het college voor vergoeding van verdere behandelingen van de EED.

1.2.

Bij besluit van 13 april 2017 heeft het college de aanvraag op grond van de Jw afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.3.

Bij besluit van 15 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en appellante een voorziening voor jeugdhulp toegekend in de vorm van 30 extra EED-behandelingen, met daarbij de restrictie dat de laatste vijftien behandelingen eerst worden bekostigd indien ook dan nog een positief effect hiervan bij appellante wordt verwacht. Aan deze toekenning ligt aanvullend onderzoek door het Centrum voor Jeugd en Gezin Breda (CJG) ten grondslag, dat zich heeft laten informeren door Pi-Spello en de huisarts van appellante. Uitgaande van de al toegekende 51 behandelingen, heeft het CJG – overeenkomstig het advies van behandelaar Pi-Spello – geadviseerd appellante 30 extra EEDbehandelingen toe te kennen. Het CJG is daarbij uitgegaan van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 2.0 (Protocol) en de bijbehorende Veldnorm Dyslexiezorg (Veldnorm). Volgens deze Veldnorm worden maximaal 51 – en in bepaalde gevallen 60 – EED-behandelingen vergoed.

1.4.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ter zitting van de rechtbank op 4 juli 2018 hebben partijen onder meer afgesproken dat de ouders van appellante een (nieuwe) aanvraag indienen bij het college voor het vergoeden van de vooralsnog door henzelf bekostigde vervolgbehandelingen. Op verzoek van het college heeft orthopedagooggeneralist/psycholoog A. Emmen van het Regionaal Samenwerkingsverband (RSV) als onafhankelijke derde op 11 oktober 2018 advies uitgebracht over het vergoeden van verdere dyslexiebehandelingen. Op basis van de namens appellante aangeleverde stukken heeft Emmen geoordeeld dat hierin geen bewijs te vinden is voor de door de moeder van appellante genoemde vooruitgang in prestaties. De toetsgegevens van AVI heeft Emmen niet meegewogen omdat:

“(…) dyslexie een stoornis is die wordt gekenmerkt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau. AVI is een toets, die het lezen op zinniveau beoordeelt. (…)”

Emmen heeft (mede) vanwege de door hem op onderdelen vastgestelde achteruitgang in leerrendement geadviseerd verdere dyslexiebehandelingen niet te vergoeden en over te schakelen van behandeling naar leren omgaan met de handicap. Indien behandeling niet het gewenste resultaat geeft, is het niet inzetten van passende compenserende hulpmiddelen volgens Emmen een foute beslissing met ernstige pedagogische en onderwijskundige gevolgen. Bij besluit van 19 oktober 2018, gewijzigd en aangevuld bij besluit van 7 januari 2019, heeft het college de nieuwe aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van zorg in natura, onder verwijzing naar het advies van Emmen afgewezen. Het college heeft het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd vanwege strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college voor de bepaling of appellante voor haar dyslexieklachten jeugdhulp nodig heeft het Protocol als vaste gedragslijn heeft gevolgd. Het college is hiermee gebleven binnen de ruimte die de wetgever in artikel 2.3 van de Jw aan hem heeft willen geven. Beide partijen zijn akkoord gegaan met inschakeling van RSV (lees: Emmen) als onafhankelijk deskundige. Als uitgangspunt geldt dat het standpunt van een onafhankelijke deskundige wordt gevolgd indien de door deze deskundige gebezigde motivering inzichtelijk, concludent en overtuigend is. Deze situatie doet zich hier voor. In het rapport is op overzichtelijke wijze vermeld welke informatie de deskundige bij zijn standpuntbepaling heeft betrokken en is op inzichtelijke wijze uiteengezet op basis van welke gegevens en overwegingen hij tot zijn conclusie is gekomen. Met name blijkt uit het advies voldoende dat de resultaten op woordlezen bepalend zijn voor de vraag of (verdere) behandeling voor EED is aangewezen en niet de resultaten voor het lezen op zinniveau. Uit het advies volgt dat verdere behandeling geen of onvoldoende resultaat zal opleveren. Op grond van het deskundigenadvies moet worden geoordeeld dat het college appellante met de toekenning van 30 extra behandelingen voldoende heeft gecompenseerd. Ten slotte heeft de rechtbank nog overwogen dat de besluiten die het college heeft genomen nadat door Emmen advies is uitgebracht buiten de omvang van het geding vallen.

3.1.

Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat 30 extra behandelingen te weinig is. Er zijn meer behandelingen nodig bovenop de al toegekende 81 behandelingen om aan het eind van groep 8 het minimale niveau AVI E6 te bereiken. Ter onderbouwing van haar standpunt dat er nog vooruitgang zit in het technisch lezen heeft appellante een e-mail van Pi-Spello van 12 september 2019 overgelegd. Ter zitting heeft appellante verduidelijkt dat zij, behalve de 81 vergoede behandelingen, nog 147 behandelingen vergoed wil krijgen.

3.2.

Het college heeft in verweer aangevoerd dat appellante naast de standaard 51 EEDbehandelingen, 30 extra EED-behandelingen heeft ontvangen. Onder verwijzing naar het advies van Emmen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de inzet van nog meer EED-behandelingen niet wenselijk is voor appellante. De door appellante genoemde verbeteringen op het onderdeel technisch lezen, zijn niet bepalend voor de vraag of (verdere) behandeling voor EED is aangewezen. Daarvoor moet worden gekeken naar de resultaten op woordlezen. Ter zitting heeft het college herhaald dat een jeugdige nog in ontwikkeling is en dat het daarom bij jeugdhulpvoorzieningen als deze belangrijk is niet te ver vooruit te plannen. Bij toekenning van een voorziening voor jeugdhulp over de door appellante gewenste periode tot einde groep 8 verliest het college het zicht op de vraag of verdere behandeling nog in het belang van de jeugdige is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Niet in geschil is dat bij appellante sprake is van EED, wat wordt aangemerkt als een psychische stoornis als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jw.

4.2.

Het is aan het college om, uitgaande van de vastgestelde opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, en rekening houdend met onder meer de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, te besluiten op welke wijze wordt voorzien in het de jeugdige in staat stellen gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jw. In dit geval heeft het college bij het bestreden besluit aan appellante boven op het standaard aantal van 51 behandelingen 30 extra EED-behandelingen toegekend, waarmee het totaal van door het college vergoede behandelingen is uitgekomen op 81.

4.3.

Het hoger beroep van appellante is beperkt tot het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de toegekende jeugdhulpvoorziening terecht is beperkt tot 30 extra EED-behandelingen.

4.4.

Uit wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd volgt niet dat het college appellante met de toegekende jeugdhulpvoorziening niet in staat heeft gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Het door het college gemotiveerde standpunt dat gelet op het advies van Emmen de inzet van nog meer EED-behandelingen niet wenselijk is voor appellante, vormt een toereikende grondslag om de omvang van de voorziening voor jeugdhulp te beperken tot de 30 extra EED-behandelingen. De door appellante genoemde vooruitgang op het gebied van technisch lezen maakt dat niet anders nu uit het advies van Emmen blijkt dat de resultaten op woordlezen bepalend zijn voor de vraag of (verdere) behandeling voor EED is aangewezen en niet de resultaten voor het lezen op zinsniveau.

4.5.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.

(getekend) J. Brand

(getekend) E.J. van der Veldt