Centrale Raad van Beroep, 23-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1403, 20/2738 WIA
Centrale Raad van Beroep, 23-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1403, 20/2738 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 juni 2022
- Datum publicatie
- 5 juli 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:1403
- Zaaknummer
- 20/2738 WIA
Inhoudsindicatie
Loonsanctie. Onvoldoende re-integratie inspanningen. Het Uwv is bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante op grond van de Werkwijzer niet verplicht om een verzekeringsarts in te schakelen.
Uitspraak
Datum uitspraak: 23 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2020, 19/5523 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Stichting [appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E. Epe hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Voor appellante is mr. A. van den Os, opvolgend gemachtigde, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. I.M. Veringmeijer.
OVERWEGINGEN
Appellante is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). [werkneemster] (werkneemster) was bij appellante werkzaam toen zij op 6 juni 2017 uitviel voor haar werk als pedagogisch medewerker. Per 31 augustus 2017 is werkneemster ziek uit dienst gegaan. Appellante heeft eerst het loon en later, na uitdiensttreding, de ziektewetuitkering aan werkneemster doorbetaald.
Op 15 maart 2019 heeft werkneemster een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Uwv de re-integratie-inspanningen van appellante beoordeeld.
Appellante heeft volgens het Uwv niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, omdat appellante onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 8 april 2019 besloten dat de periode dat appellante de ZW-uitkering van werkneemster moet doorbetalen wordt verlengd met 52 weken, tot 2 juni 2020. Aan dit besluit ligt een rapport van 8 april 2019 van een arbeidsdeskundige ten grondslag.
Appellante heeft tegen het besluit van 8 april 2019 bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen verzekeringsarts heeft ingeschakeld bij de beoordeling van het re-integratieverslag en de re-integratie inspanningen van appellante. Volgens appellante was het Uwv daartoe op grond van de ‘Werkwijzer Poortwachter, 1 december 2018’ (Werkwijzer) verplicht, omdat in het geval van werkneemster door de bedrijfsarts een urenbeperking is gesteld. Nu het Uwv dit niet heeft gedaan, kleeft er volgens appellante een formeel gebrek aan het besluit dat niet meer kan worden hersteld en dient de opgelegde sanctie te worden herroepen.
Met het besluit van 27 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 april 2019 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 27 juni 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het niet noodzakelijk dat de arbeidsdeskundige altijd met de verzekeringsarts overlegt als er een medische urenbeperking is gesteld door de bedrijfsarts. Uit de Werkwijzer volgt dat inschakeling van de verzekeringsarts alleen noodzakelijk is als er medische vragen of onduidelijkheden zijn die aan de verzekeringsarts moeten worden voorgelegd. Omdat in deze zaak geen sprake is van onduidelijkheden als het gaat om de door de bedrijfsarts gestelde urenbeperking (4 uur per dag/20 uur per week) en er ook geen sprake was van een re-integratie blokkerend advies, bestond er volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding om de verzekeringsarts in te schakelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de werkneemster ten tijde van de beoordeling van de re-integratie inspanningen slechts beperkt in arbeid had hervat, namelijk voor 2 uren per week, hetgeen niet aansloot bij haar functionele mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Verder heeft de arbeidsdeskundige de re-integratie inspanningen van appellante terecht als onvoldoende beoordeeld. Werkneemster werd al ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling in juni 2018 beperkt belastbaar geacht, maar tot 11 februari 2019 is geen enkele
reintegratieactiviteit verricht. Ook was er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om een verzekeringsarts in te schakelen. In dit geval was er geen onduidelijkheid over de belastbaarheid, toegespitst op het aantal uren dat de werkneemster maximaal zou kunnen werken. Het oordeel van de verzekeringsarts was dus niet nodig om te beoordelen of de re-integratie-inspanningen van appellante voldoende waren of niet. Het Uwv heeft daarom terecht geconcludeerd dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratieinspanningen heeft verricht en haar een ziekengeldsanctie opgelegd.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat aan het bestreden besluit een formeel gebrek kleeft omdat het Uwv heeft nagelaten een verzekeringsarts in te schakelen bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen, terwijl het Uwv daartoe – op grond van de Werkwijzer – wel verplicht was. Nu het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit dat niet meer kan worden hersteld.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar overwegingen 5 tot en met 8 van de aangevallen uitspraak.
Vaststaat dat de re-integratie-inspanningen van appellante niet tot een bevredigend reintegratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. In geschil is uitsluitend de vraag of het Uwv bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante op grond van de Werkwijzer verplicht was om een verzekeringsarts in te schakelen en of er, door dit niet te doen, sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit.
Met de Werkwijzer probeert het Uwv aan werkgevers duidelijkheid te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht. De beoordeling van het reintegratieverslag wordt volgens de Werkwijzer in eerste instantie uitgevoerd door de arbeidsdeskundige die toetst of de werkgever voldoende re-integratieactiviteiten heeft ondernomen. Het startpunt voor de toetsing door de verzekeringsarts is volgens de Werkwijzer wanneer er medische vragen of onduidelijkheden zijn. Dit stellen de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige samen vast in het teamoverleg. Ook kan het onderzoek starten naar aanleiding van een gerichte vraag van de arbeidsdeskundige.
In de Werkwijzer is – voor zover relevant – over de inschakeling van de verzekeringsarts bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen het volgende opgenomen:
“Medische vragen of onduidelijkheden worden voorgelegd aan de verzekeringsarts. Inschakeling van de verzekeringsarts is met name verplicht in de volgende situaties:
• De bedrijfsarts heeft een medische urenbeperking gesteld.
• De bedrijfsarts stelde perioden vast waarin geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden bestonden.
• De bedrijfsarts heeft mogelijk een re-integratiebelemmerend advies aan de werkgever gegeven”
Uit de Werkwijzer vloeit voort dat het zwaartepunt van de beoordeling van de reintegratie inspanningen bij de arbeidsdeskundige ligt. Inschakeling van een verzekeringsarts ligt daarbij pas in de rede als er over de belastbaarheid van de werknemer verschil van inzicht bestaat. Voor een zorgvuldige beoordeling van de reintegratieinspanningen is het dus pas noodzakelijk om een verzekeringsarts in te schakelen als er medische vragen of onduidelijkheden zijn.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn stelling dat inschakeling van de verzekeringsarts bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen in dit geval niet noodzakelijk was. Dat de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld, maakt dit niet anders nu die urenbeperking niet heeft geleid tot medische vragen of onduidelijkheden over de belastbaarheid van werkneemster. De arbeidsdeskundige is uitgegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde functionele mogelijkheden van de werkneemster, waaronder een urenbeperking van 4 uur per werkdag en 20 uur per week. Daarvan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er door appellante onvoldoende reintegratieinspanningen zijn verricht. Die conclusie is als zodanig door appellante ook niet bestreden.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en M.A.M. Kools-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Winters