Home

Centrale Raad van Beroep, 07-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1592, 20/1804 WSF

Centrale Raad van Beroep, 07-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1592, 20/1804 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 juli 2022
Datum publicatie
19 juli 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1592
Zaaknummer
20/1804 WSF

Inhoudsindicatie

Migrerend werknemer. Aanvang studiefinanciering. Peildatum. Terecht geweigerd aanvullende beurs over de maand september 2018 toe te kennen. Op basis van haar arbeidsovereenkomst, afgesloten op 18 september 2018, is appellante vanaf 1 oktober 2018 te beschouwen als migrerend werknemer. Op de peildatum van artikel 1.2 van de Wsf 2000 wordt niet voldaan aan de nationaliteitseis van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wsf 2000, zodat appellante over de maand september 2018 geen recht heeft op studiefinanciering.

Uitspraak

20 1804 WSF

Datum uitspraak: 7 juli 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 maart 2020, 19/3488 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Folsche en mr. G. Gabrelian, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots en mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft de Griekse nationaliteit. Zij heeft op 1 maart 2019 studiefinanciering op de grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aangevraagd met ingang van 1 september 2018, in de vorm van een aanvullende beurs, voor de masteropleiding [masteropleiding] aan de [universiteit].

1.2.

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de minister de aanvraag voor de maanden september 2018 tot en met januari 2019 en mei 2019 tot en met december 2019 afgewezen omdat appellante niet voldoet aan de nationaliteitseis. Voor de maanden februari 2019 tot en met april 2019 is de aanvullende beurs vastgesteld op € 0,-.

1.3.

Na vaststelling van de ouderlijke bijdrage is bij besluit van 15 april 2019 aan appellante voor de maanden februari 2019 tot en met april 2019 alsnog een aanvullende beurs van

€ 365,20 toegekend.

1.4.

Appellante heeft op 25 april 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 maart 2019 voor zover daarbij haar aanvraag is afgewezen.

1.5.

Nadien is bij besluiten van 19 juni 2019 aan appellante studiefinanciering toegekend over de maanden mei 2019 tot en met juli 2019.

1.6.

Bij besluit van 30 juli 2019 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 maart 2019, voor zover het betreft de weigering toekenning van een aanvullende beurs over de nog in geschil zijnde maanden, ongegrond verklaard.

2.1.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Lopende de beroepsprocedure heeft de minister op 9 augustus 2019 en 21 oktober 2019 nadere toekenningsbesluiten genomen. Daarbij is, voor zover hier relevant, ook over de maanden oktober 2018 tot en met december 2018, januari 2019 en augustus 2019 een aanvullende beurs aan appellante toegekend.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, nadat zij heeft vastgesteld dat tussen partijen enkel nog in geschil is de weigering toekenning van een aanvullende beurs aan appellante over de maand september 2018, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat gelet op artikel 1.2 van de Wsf 2000 de toestand op de eerste dag van de maand bepalend is voor het recht op studiefinanciering. De minister wordt gevolgd in zijn opvatting dat nu de arbeidsovereenkomst van appellante is ingegaan op 14 september 2018 zij op basis van haar arbeidsovereenkomst vanaf 1 oktober 2018 te beschouwen is als migrerend werknemer en zij pas vanaf die datum recht heeft op studiefinanciering. De rechtbank is van oordeel dat de minister door toepassing van artikel 1.2 van de Wsf 2000 geen gelijke gevallen ongelijk behandelt. Vaststaat dat appellante aan bepaalde eisen moet voldoen om als migrerend werknemer in aanmerking te komen voor studiefinanciering. Zo moet zij onder meer reële en daadwerkelijke arbeid verrichten. Voor een Nederlandse student gelden deze eisen per definitie niet. Reeds om deze reden is geen sprake van gelijke gevallen, die ongelijk worden behandeld. Van een gelijk geval dat ongelijk wordt behandeld zou sprake zijn als de Nederlandse student aan dezelfde vereisten moet voldoen, dus ook aan de eis van reële en daadwerkelijke arbeid, terwijl bij de Nederlandse student niet wordt gekeken naar de toestand op de eerste dag van de maand en bij de Unieburger wel. Die situatie doet zich hier niet voor.

3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte geen aanvullende beurs over de maand september 2018 is toegekend. De peildatum van artikel 1.2 van de Wsf 2000 voor een migrerend werknemer van wie de arbeidsovereenkomst niet op de eerste dag van de maand maar op een latere dag in de maand aanvangt, levert een verboden indirecte discriminatie in de zin van het Unierecht op. Nederlandse studenten hoeven, om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, slechts de Nederlandse nationaliteit te hebben. Verlies van Nederlanderschap zal zich slechts in een verwaarloosbaar aantal gevallen voordoen. Voor buitenlandse studenten volstaat niet dat zij de nationaliteit van een lidstaat van de Unie hebben (en behouden). Zij dienen tevens werkzaamheden te verrichten. De werkzaamheden in loondienst vangen regelmatig aan op een andere datum dan op de eerste van de maand. De kans dat de peildatum in het nadeel van de student uitvalt is daarmee aanmerkelijk groter voor studenten uit andere lidstaten dan voor Nederlandse studenten.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Om als migrerend werknemer in aanmerking te komen voor studiefinanciering moet er sprake zijn van een arbeidsverhouding en moet er, tegen betaling, voldoende gewerkt worden. Vaststaat dat appellante in de loop van de maand september 2018 is toegetreden tot de arbeidsmarkt in Nederland. Zij heeft op 14 september 2018 een arbeidsovereenkomst gesloten met [naam B.V.] B.V. en zij heeft vanaf 21 september 2018 voor deze werkgever werkzaamheden verricht. Nu het werknemerschap van appellante niet is aangevangen op, of voor, 1 september 2018 wordt op de peildatum van artikel 1.2 van de Wsf 2000 niet voldaan aan de nationaliteitseis van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wsf 2000, zodat appellante over de maand september 2018 geen recht heeft op studiefinanciering.

4.2.

De stelling dat appellante door de toepassing van de peildatum 1 september 2018 indirect is gediscrimineerd ten opzichte van een Nederlandse student wordt verworpen. NietNederlanders zijn voor de toepassing van de Wsf 2000 slechts vergelijkbaar met Nederlanders als zij ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander worden gelijkgesteld. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 2.2 van de Wsf 2000 en is in overeenstemming met artikel 24, tweede lid, van Richtlijn (EG) 2004/38. Voor appellante betekent dit dat zij pas met een Nederlander vergelijkbaar werd toen zij werknemer werd. Uit 4.1 blijkt dat appellante op 1 september 2018 nog geen werknemer was en voor de toepassing van de Wsf 2000 dus ook nog niet vergelijkbaar was met een Nederlander. Van een verboden (indirecte) ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen is reeds hierom geen sprake.

4.3.

Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en M.A.H. van DalenVan Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.

(getekend) H.J. de Mooij

(getekend) M.E. van Donk