Centrale Raad van Beroep, 21-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1710, 21/3786 AOW
Centrale Raad van Beroep, 21-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1710, 21/3786 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 juli 2022
- Datum publicatie
- 10 augustus 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:1710
- Zaaknummer
- 21/3786 AOW
Inhoudsindicatie
Vaststelling pensioenoverzicht. Appellant is verzekerd van 1 juli 1980 tot 1 augustus 2011. Vanaf 1 augustus 2011 woont appellant in België en is hij niet meer verzekerd voor de AOW, ook omdat hij evenmin in Nederland werkzaam was.
Uitspraak
21 3786 AOW
Datum uitspraak: 21 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 september 2021, 21/3055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Johannsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Johannsen en zijn broer [naam broer] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is in 1963 in Marokko geboren en in maart 1980, in het kader van gezinshereniging, naar Nederland gekomen. Op zijn verzoek heeft de Svb op 11 maart 2021 een pensioenoverzicht in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan hem gezonden. In dit overzicht heeft de Svb vastgesteld dat appellant verzekerd is van 1 juli 1980 tot 1 augustus 2011. Vanaf 1 augustus 2011 woont appellant in België en is hij niet meer verzekerd voor de AOW, ook omdat hij evenmin in Nederland werkzaam was. In het bestreden besluit van 3 mei 2021 is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft zelf verklaard vanaf 2006 niet meer in Nederland gewerkt te hebben en vanaf augustus 2011 in België te wonen. Dat de Svb op 4 februari 2016 en 27 juni 2016 in eerdere pensioenoverzichten heeft vastgesteld dat appellant verzekerd was tot en met 17 september 2015 maakt niet dat appellant hieraan het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij tot dan verzekerd zou zijn. In deze pensioenoverzichten was vermeld dat appellant op die datum naar België was verhuisd, terwijl hij zelf wist dat dit onjuist was.
In hoger beroep stelt appellant opnieuw dat hij erop mocht vertrouwen verzekerd te zijn voor de AOW tot 2015/2016, gezien de pensioenoverzichten uit 2016. Daarnaast meent appellant dat hij, als hij inderdaad de gestelde bedragen aan ouderdomspensioen zal gaan ontvangen zodra hij daartoe gerechtigd is, niet in zijn levensonderhoud zal kunnen voorzien.
De Svb meent een juist besluit te hebben genomen, wat terecht door de rechtbank in stand is gelaten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Er bestaat geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, volgt uit artikel 6 van de AOW, voor zover in dit geding van belang, dat iemand alleen verzekerd is voor deze wet als de betrokkene in Nederland woont of werkt. De stelling van appellant dat uit de vorige pensioenoverzichten volgt dat de Svb hem verzekerd acht tot september 2015 is een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep hierop moet in de eerste plaats voldaan zijn aan het vereiste dat appellant aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval de bevoegdheid zou uitoefenen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
Aan dit vereiste heeft appellant niet voldaan. Hij heeft op het vragenformulier over zijn AOW-pensioen op 17 november 2020 bij de Svb aangegeven dat hij vanaf 2006 niet meer in Nederland werkzaam is geweest, tot 1 augustus 2011 in Nederland te hebben gewoond en daarna naar België te zijn verhuisd. In de eerdere pensioenoverzichten, in samenhang met de bijlagen, is door de Svb onder andere uiteengezet dat appellant verzekerd is als hij in Nederland woonde of werkte en dat het pensioen lager kan uitvallen als appellant een periode buiten Nederland heeft gewoond of gewerkt. In de pensioenoverzichten en in een brief van 24 juni 2016 is aan appellant gemeld dat, volgens de gegevens van de Svb, appellant op 18 september 2015 naar België is verhuisd en daarom per die datum niet meer verzekerd was. Appellant kon zelf weten dat deze datum onjuist was, omdat hij per 1 augustus 2011 al naar België was verhuisd. Hierdoor kon appellant er niet op vertrouwen dat de eerdere pensioenoverzichten juist waren.
Eerst ter zitting is door appellant gemeld dat hij in de periode augustus 2011 tot september 2015 heen en weer pendelde tussen Nederland en België en pas in 2015 in België is gaan wonen. De Raad gaat aan deze stelling voorbij, nu appellant dit pas ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zonder enige feitelijke onderbouwing. Het staat appellant vrij bij de Svb een nieuw pensioenoverzicht aan te vragen om deze stelling te laten toetsen. Ter zitting is besproken dat de Svb dit nader zal onderzoeken, indien appellant in staat is een deugdelijke onderbouwing te geven van zijn gewijzigde standpunt.
Tot slot maakt de financiële situatie van appellant op het moment dat hij recht gaat krijgen op een ouderdomspensioen niet dat hij daarom langer verzekerd moet zijn of een hoger pensioen zou moeten ontvangen. De hoogte van het ouderdomspensioen is, zoals uiteengezet, afhankelijk van het aantal verzekerde jaren, in samenhang met de woon- en leefsituatie op het moment van het ontvangen van dit pensioen. Voor zover appellant meent dat hij recht zou moeten hebben op een alleenstaanden pensioen en niet op een gehuwdenpensioen, stelt de Raad vast dat dit geding gaat over het pensioenoverzicht. De vraag naar welke norm appellant te zijner tijd een ouderdomspensioen kan gaan ontvangen staat op dit moment nog niet vast.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) R. van Doorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.