Centrale Raad van Beroep, 27-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1742, 20/1609 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 27-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1742, 20/1609 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 juli 2022
- Datum publicatie
- 11 augustus 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:1742
- Zaaknummer
- 20/1609 WLZ
Inhoudsindicatie
Weigeren een pgb te verstrekken. Het zorgkantoor heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat met het pgb niet op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit (zie artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wlz).
Uitspraak
20/1609 WLZ
Datum uitspraak: 27 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 maart 2020, 18/1562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
CZ Zorgkantoor (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Namens appellanten zijn verschenen een zus van betrokkene, [naam zus] , en haar zoon, [naam zoon] , bijgestaan door mr. Verstraelen. Het zorgkantoor heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door N. Baytemir.
Het onderzoek is heropend en de zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige kamer.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Namens appellanten zijn verschenen [naam zus] en [naam zoon] , voornoemd, en een broer van betrokkene, bijgestaan door mr. Verstraelen. Het zorgkantoor heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Aan betrokkene is een indicatie verleend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) met ingang van 20 april 2018. Bij besluit van 28 mei 2018 heeft het zorgkantoor geweigerd om betrokkene een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken.
Bij besluit van 19 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 mei 2018 ongegrond verklaard.
2. Namens betrokkene heeft mr. Verstraelen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Betrokkene is, hangende de beroepsprocedure, overleden op 22 april 2019. Gemachtigde heeft te kennen gegeven dat de erfgenamen de beroepsprocedure wensen voort te zetten en daarbij verzocht om [naam zus] , de zus van betrokkene, aan te merken als erfgename.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellanten nietontvankelijk verklaard.
4. Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de procedure moet kunnen worden voortgezet om een inhoudelijk oordeel te verkrijgen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. De Raad heeft met toepassing van artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht doen aankondigen dat deze zaak bij haar aanhangig is. Naast de zus van betrokkene heeft zich ook een broer van betrokkene als erfgenaam gemeld. Er moet gelet op de aankondiging en het uitblijven van andere reacties dan van de broer voor deze procedure van worden uitgegaan dat er geen andere belanghebbenden zijn. De procedure kan dan ook worden voortgezet op naam van de erven. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Raad als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene zijn zorg met behulp van het pgb vorm wilde geven door slechts [naam zoon] als zorgverlener in te schakelen. Dit omdat betrokkene geen andere zorgverleners accepteerde. Het zorgkantoor heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat op deze wijze met het pgb niet op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit (zie artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wlz). Doordat er slechts één zorgverlener is, is de noodzakelijke 24-uursbeschikbaarheid van zorg feitelijk niet mogelijk. Er is voorts sprake van een kwetsbare situatie en van onvoldoende toezicht. Het bestreden besluit kan reeds worden gedragen door deze grond, zodat de overige gronden waarop het besluit berust en de daartegen aangevoerde gronden geen bespreking behoeven. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook ongegrond. Het bestreden besluit komt niet voor vernietiging in aanmerking.
Aanleiding bestaat het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 1.897,50 (2,5 punt) voor verleende rechtsbijstand. Tevens zal de Raad bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellanten wordt terugbetaald.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juni 2018 ongegrond;
- -
-
veroordeel het zorgkantoor in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.897,50;
- -
-
bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- door de griffier aan appellanten wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van G.F. Telci als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.F. Telci