Centrale Raad van Beroep, 16-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1974, 22/2885 JW-VV
Centrale Raad van Beroep, 16-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1974, 22/2885 JW-VV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 september 2022
- Datum publicatie
- 20 september 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:1974
- Zaaknummer
- 22/2885 JW-VV
Inhoudsindicatie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van het college toe in die zin dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort tot twee weken na de datum waarop het verzoek van het college om een voorlopige voorziening te treffen inhoudelijk is behandeld. De voorzieningenrechter beschikt op dit moment niet over gegevens die een inhoudelijke beoordeling van het verzoek mogelijk maken. Om te voorkomen dat betaling van een groot geldbedrag moet geschieden en die betaling vervolgens geheel of gedeeltelijk moet worden teruggedraaid willigt de voorzieningenrechter het verzoek van het college in tot twee weken na de datum waarop het verzoek inhoudelijk wordt behandeld.
Uitspraak
22/2885 JW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan (college)
Datum uitspraak: 16 september 2022
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2022, 21/2591 en 21/3177 (aangevallen uitspraak).
Het college heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 23 oktober 2020, in stand gelaten bij besluit van 27 april 2021, (bestreden besluit), heeft het college aan betrokkene, geboren in 2001, met ingang van 1 juli 2020 tot het moment dat vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ondersteuning is ingezet verlengde jeugdhulp toegekend bestaande uit een aantal onderdelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 23 oktober 2020 herroepen ten aanzien van de categorie ‘onderdak’ (verblijf). Gelet op het feit dat beide partijen de rechtbank hebben gevraagd om zoveel als mogelijk te zorgen voor finale geschilbeslechting en het feit dat de mentoren van betrokkene inmiddels zelf de realisatie van de uit- en aanbouw ter hand hebben genomen en deels al laten uitvoeren, terwijl het om een woonvoorziening op hun erf gaat, heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het college de volledige kosten van de gerealiseerde uitbouw van het tuinhuis van € 34.000,- en de kosten voor het aanbrengen van de fundering van de aanbouw van € 13.000,- moet vergoeden.
3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het college heeft onder meer en kort samengevat aangevoerd dat ten onrechte verlengde jeugdhulp is verleend. Zowel de ambulante jeugdhulpverlening als een eventueel noodzakelijke bouwkundige woonvoorziening hadden op reguliere wijze in het kader van de Wmo 2015 verstrekt kunnen worden. Het college heeft nooit toestemming gegeven voor het uitbreiden van het woonhuis en evenmin om de hoofdwoning uit te bouwen en daar een fundering voor te laten leggen. Het college heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen bestaande uit het toewijzen van een zelfstandige mantelzorgunit zoals omschreven in de e-mail van 7 januari 2021. Tevens heeft het college verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 10 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) van de Awb heeft de wetgever aan het instellen van hoger beroep in zaken als deze uitdrukkelijk geen schorsende werking willen verlenen en daarmee het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd, tenzij bijzondere omstandigheden nopen om hiervan af te wijken.
In dit concrete geval zijn er bijzondere omstandigheden om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen totdat inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. De voorzieningenrechter beschikt op dit moment niet over gegevens die een beoordeling van het verzoek mogelijk maken. Om te voorkomen dat betaling van een groot geldbedrag moet geschieden en die betaling vervolgens geheel of gedeeltelijk moet worden teruggedraaid willigt de voorzieningenrechter het verzoek van het college in tot twee weken na de datum waarop het verzoek inhoudelijk wordt behandeld. Dit zal zo spoedig mogelijk gebeuren na ontvangst van de stukken van de rechtbank. Indien betrokkene van opvatting is dat het niet mogelijk is de zitting van de voorlopige voorzieningenrechter af te wachten, dan kan hij een verzoek om opheffing van de schorsing doen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek van het college toe in die zin dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort tot twee weken na de datum waarop het verzoek van het college om een voorlopige voorziening te treffen inhoudelijk is behandeld.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. van der Hout