Centrale Raad van Beroep, 09-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2023, 20/1847 ANW
Centrale Raad van Beroep, 09-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2023, 20/1847 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 september 2022
- Datum publicatie
- 23 september 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2023
- Zaaknummer
- 20/1847 ANW
Inhoudsindicatie
Onterechte intrekking wezenuitkering . Appellante voldoet wel aan de twee categorieën van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW, in samenhang bezien. Weliswaar stond appellante niet ingeschreven als leerling bij een school in de zin van artikel 4a, lid 1, van de Leerplichtwet 1969 maar er was wel sprake van een voortzetting van het speciaal voortgezet onderwijs in de zin van artikel 4a, lid 2, van de Leerplichtwet 1969. vernietiging bestreden besluit. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
20 1847 ANW
Datum uitspraak: 9 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2020, 19/1731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Appellante is verschenen, vergezeld door haar tante en mentor [tante en mentor van appellante] en bijgestaan door mr. Jap-A-Joe. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
Het onderzoek is heropend en de zaak is vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer.
Appellante en de Svb hebben vragen van de Raad beantwoord.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2022. Appellante is verschenen, vergezeld door [tante en mentor van appellante] en bijgestaan door mr. Jap-A-Joe. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is geboren op [geboortedatum] 1999. Vanaf 1 mei 2013 heeft zij een wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) ontvangen. Deze wezenuitkering is bij besluit van 5 oktober 2018 per 1 september 2018 door de Svb beëindigd omdat appellante vanaf 31 augustus 2018 geen (volledig) dagonderwijs meer volgt aan een erkende onderwijsinstelling. Het bezwaar hiertegen is, in een beslissing van 18 maart 2019 (bestreden besluit), ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is niet onderbouwd dat appellante een bij wet geregeld combinatie van leren en werken volgt. Weliswaar werkt appellante en krijgt zij ook onderwijs op [naam onderwijsinstelling] , locatie [locatie] ( [naam onderwijsinstelling] ) maar dit houdt verband met dagbesteding en niet met een opleiding. Er is geen te behalen einddoel of af te sluiten curriculum en derhalve heeft de Svb terecht beslist dat er geen sprake is van een vervolgstudie, aldus de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de opleiding die zij volgde, onder het begrip vervolgstudie valt in de zin van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW. De opleiding is niet aan te merken als dagbesteding maar betreft arbeidsmatige dagbesteding dan wel praktijkonderwijs. Doel van de opleiding is dat appellante in de toekomst zelfstandig kan werken als dierenverzorgster. De Svb heeft verzocht om een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt als volgt.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW kan appellante recht hebben op een wezenuitkering tot ze 21 jaar wordt. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Recht op een wezenuitkering heeft een kind dat door het overlijden van een verzekerde ouderloos is geworden, zolang het de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een kind dat de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt gelijkgesteld:
(…)
c. een kind van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat als leerling, vavo-student of student als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs staat ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 en deze geregeld bezoekt of een vervolgstudie volgt;
(…)”
In artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW wordt verwezen naar artikel 4a van de Leerplichtwet 1969. Dit artikel luidde op 1 september 2018 als volgt:
“1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn verplicht te zorgen dat de jongere overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf staat ingeschreven als leerling, vavo-student of mbo-student bij een school of instelling die volledig dagonderwijs, een bij de wet geregelde combinatie van leren en werken of een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 10b10, tweede lid, 10b21, tweede lid, 25a, derde lid, onderdeel d, of 58a, derde lid, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs en dat hij deze school of instelling na inschrijving geregeld bezoekt, als:
a. ten aanzien van de jongere de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van deze wet is geëindigd, en
b. de jongere geen startkwalificatie heeft behaald.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet ten aanzien van jongeren die in het bezit zijn van een getuigschrift of een schooldiploma praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 29a van de Wet op het voortgezet onderwijs en jongeren die voortgezet speciaal onderwijs in het uitstroomprofiel, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b dan wel onderdeel c, van de Wet op de expertisecentra hebben gevolgd.
(…)”
Onder school wordt blijkens artikel 1, eerste lid, onder b ook verstaan een school voor voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel 4a, lid 2, van de Leerplichtwet 1969 wordt verwezen naar artikel 14, eerste lid, onderdeel b en c, van de Wet op de expertisecentra. Daarin staat dat het voortgezet speciaal onderwijs wordt onderscheiden in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel en het uitstroomprofiel dagbesteding.
Het begrip vervolgstudie zoals opgenomen in artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW wordt niet in de wet gedefinieerd. De Svb heeft in beleidsregel LJN SB1016 over het begrip vervolgstudie opgenomen:
“Voor een nadere invulling van het begrip vervolgstudie sluit de SVB aan bij de artikelen 4a en 4c van de Leerplichtwet 1969. Het kind moet zijn ingeschreven bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt (of een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat) en het kind moet de school geregeld bezoeken.”
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW heeft een wees van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, recht op een wezenuitkering als het kind als leerling staat ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 en deze geregeld bezoekt, of een vervolgstudie volgt.
Tussen partijen is in geschil of appellante op grond van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW recht heeft op een wezenuitkering.
Uit de stukken en de toelichting op de zittingen blijken de volgende feiten en omstandigheden. Appellante heeft tot en met 31 augustus 2018 onderwijs gevolgd op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, het [naam college] college. Daarna is zij naar [naam onderwijsinstelling] gegaan. Op [naam onderwijsinstelling] volgt appellante vijf dagen in de week lessen in Nederlands, rekenen, burgerschap en praktijkvakken. Het gaat om een studiebelasting van 32 uur per week. Het onderwijs op [naam onderwijsinstelling] wordt op verschillende niveaus, van 1F tot 4F, aangeboden. Uit een overgelegd voortgangsrapport uit 2020 blijkt dat appellante onderwijs volgde op het niveau “op weg naar 1F”. Tevens worden in het rapport haar voortgang en de behaalde cijfers beschreven. Appellante kreeg twee dagen in de week lessen in rekenen en taal. Die lessen volgde zij op [naam onderwijsinstelling] maar werden gegeven door docenten van het [naam college] college. De overige drie dagen van de week volgde appellante meer arbeidsmatige praktijkvakken in dierverzorging zoals gedragsobservatie, verrijking en registratie van groei en gezondheid van dieren. Het doel van de opleiding is dat appellante in de toekomst zelfstandig kan werken als dierenverzorgster.
In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW op appellante van toepassing is. Appellante heeft tot en met het schooljaar waarin zij achttien jaar werd op het [naam college] college speciaal voortgezet onderwijs gevolgd in de zin van artikel 4a, lid 2, van de Leerplichtwet 1969. Haar uitstroomprofiel was arbeid (artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de expertisecentra). Op [naam onderwijsinstelling] kreeg appellante les van docenten van het [naam college] college gedurende twee dagen in de week. Het betreft hier een voortzetting van het speciaal voortgezet onderwijs in de zin van artikel 4a, lid 2, van de Leerplichtwet 1969. Daarnaast volgde zij praktijklessen als dierenverzorgster. Appellante kreeg jaarlijks een diploma. Gelet op deze specifieke feiten, is de Raad van oordeel dat appellante voldoet aan de twee categorieën van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW, in samenhang bezien. Weliswaar stond appellante niet ingeschreven als leerling bij een school in de zin van artikel 4a, lid 1, van de Leerplichtwet 1969 maar er was wel sprake van een voortzetting van het speciaal voortgezet onderwijs in de zin van artikel 4a, lid 2, van de Leerplichtwet 1969. Daarnaast was sprake van het volgen van praktijklessen. Daarbij staat niet ter discussie dat appellante voldoet aan de voorwaarde van artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW dat zij [naam onderwijsinstelling] geregeld bezoekt. Appellante volgde dan ook op haar niveau een vervolgstudie met als doel alle door [naam onderwijsinstelling] gestelde niveaus 1F tot en met 4F te doorlopen. Anders dan de Svb heeft betoogd, is niet doorslaggevend dat [naam onderwijsinstelling] ook dagbestedingsactiviteiten aanbiedt. Evenmin is relevant dat niet iedere deelnemer op [naam onderwijsinstelling] niveau 4F weet te behalen of kan uitstromen naar betaald werk.
Uit wat bij 4.9 is overwogen volgt dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit beoordelen.
De Raad is van oordeel dat vanaf 1 september 2018 artikel 26, tweede lid, onder c, van de ANW van toepassing is. Dit betekent dat appellante ook na 31 augustus 2018 recht heeft op een wezenuitkering. De Svb heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het besluit van 5 oktober 2018 dat ziet op de intrekking van de Anwuitkering per 1 september 2018 moet worden herroepen. Ingevolge genoemd artikellid heeft een wees vanaf zijn of haar 21ste – anders dan de mentor heeft bepleit – geen recht meer op een wezenuitkering.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-) en € 2.656,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt € 759,-), in totaal € 4.174,50,-. Ook moet de Svb het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 maart 2019;
- -
-
herroept het besluit van 5 oktober 2018 tot intrekking van de Anw-uitkering vanaf 31 augustus 2018;
- -
-
veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.174,50,-;
- -
-
bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.M. van der Kade en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum