Centrale Raad van Beroep, 14-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2047, 21/309 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 14-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2047, 21/309 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 september 2022
- Datum publicatie
- 4 oktober 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2047
- Zaaknummer
- 21/309 WMO15
Inhoudsindicatie
Het college heeft terecht geweigerd om een maatwerkvoorziening, bestaande uit het verlagen van het aanrechtblad, te verstrekken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante niet heeft onderbouwd dat de huidige hoogte van 101 cm van het aanrechtblad in de aangepaste keuken voor appellante te hoog is.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 december 2020, 19/457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 14 september 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P.M. Hogervorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hogervorst. Het college is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Appellante is volledig rolstoelafhankelijk en woont in een door het college aangepaste Fokuswoning, voorzien van een onderrijdbare keuken. Appellante maakt gebruik van een elektrische (in hoogte verstelbare) rolstoel. Op 24 oktober 2018 heeft appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening bestaande uit het verlagen van het aanrechtblad in de keuken.
Bij besluit van 7 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Het college heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat het aanrechtblad op de voor appellante juiste hoogte van 101 cm is geplaatst. Bovendien kan van appellante gevraagd worden om haar in hoogte verstelbare elektrische rolstoel te gebruiken om bijvoorbeeld het aanrechtblad en de keukenkastjes te bereiken die volgens appellante te hoog zouden zijn. Dat mogelijk de accu van haar rolstoel vaker opgeladen moet worden doet hier niet aan af. Appellante is hiermee voldoende ondersteund in de mogelijkheden om haar woning goed te kunnen gebruiken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is onder meer van oordeel dat appellante heeft nagelaten te onderbouwen dat de hoogte van 101 cm, gelet op haar beperkingen, niet de juiste is. De mededeling ter zitting dat de ergotherapeut zou hebben gezegd dat de hoogte 91 cm of zelfs 76 cm zou moeten zijn, is daartoe onvoldoende. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat, voor zover appellante meent dat het aanrechtblad te hoog is, zij haar in hoogte verstelbare rolstoel kan gebruiken. Dat dit met zich meebrengt dat de accu van haar rolstoel sneller leeg raakt, doet daar niet aan af.
3. Appellante heeft, onder verwijzing naar informatie van ergotherapeut [X] in hoger beroep herhaald dat het aanrechtblad in haar aangepaste keuken te hoog is. Ook de keukenkastjes zijn voor appellante te hoog. Door het gebruik van de hoog-laagfunctie van de elektrische rolstoel in de keuken loopt de accu sneller leeg en het opladen duurt lang. Zij wordt daardoor beperkt in het verplaatsen buiten de woning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In geding is de vraag of het college terecht heeft geweigerd om aan appellante een maatwerkvoorziening, bestaande uit het verlagen van het aanrechtblad, te verstrekken.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante niet heeft onderbouwd dat de huidige hoogte van 101 cm van het aanrechtblad in de aangepaste keuken voor appellante te hoog is. De verwijzing naar het schrijven van de ergotherapeut van 21 september 2020, waarin enkel wordt gesproken over ideale hoogtes bij het gebruik van een elektrische rolstoel of een handbewogen rolstoel, is daarvoor onvoldoende. Ook kan appellante met behulp van de hoog-laagfunctie op haar elektrische rolstoel gebruik maken van haar huidige keuken. Met de enkele stelling dat de accu van haar elektrische rolstoel bij het gebruik van deze functie vaker moet worden opgeladen, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat haar mobiliteit in die mate wordt aangetast dat het gebruik van de hoog-laagfunctie op de elektrische rolstoel niet van haar gevergd kan worden. Het college heeft reeds hierom terecht geweigerd om aan appellante een maatwerkvoorziening, bestaande uit het verlagen van het aanrechtblad, te verstrekken. De Raad laat dan nog daar dat appellante blijkens de gedingstukken aanwezig was bij het inmeten van het huidige aanrechtblad en dat appellante daarna de daartoe strekkende offerte heeft ondertekend.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.J. van der Veldt