Home

Centrale Raad van Beroep, 28-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2073, 19/2205 WIA-T

Centrale Raad van Beroep, 28-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2073, 19/2205 WIA-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 september 2022
Datum publicatie
4 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:2073
Zaaknummer
19/2205 WIA-T

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. WIA-beoordeling. Gelet op het rapport van de door de Raad geraadpleegde deskundige en de aanvulling die de deskundige daarop heeft gegeven, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag en moet appellante meer beperkt worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten verrichten, om te bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 maart 2018 en haar aanspraken op een WIA-uitkering. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek te herstellen.

Uitspraak

19 2205 WIA-T, 22/507 WIA-T

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2019, 18/4633 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 28 september 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellante zijn bij brief van 15 juni 2020 een expertiserapport van internist-oncoloog prof. dr. ir. J.J.M. van der Hoeven van 17 december 2019 en een (verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige) expertise van het Expertise Instituut van 18 februari 2020 ingebracht.

Het Uwv heeft met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juli 2020 een reactie gegeven op de expertiserapporten.

De Raad heeft aanleiding gezien om verzekeringsarts L. Greveling-Fockens te benoemen als onafhankelijk deskundige voor onderzoek en advies.

De deskundige heeft op 4 juni 2021 een deskundigenrapport uitgebracht.

Partijen hebben hun zienswijze gegeven op het deskundigenrapport. Het Uwv heeft hiertoe verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2021.

Het Uwv heeft op 10 december 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2).

Namens appellante is bij brief van 10 januari 2022 een zienswijze ingezonden op bestreden besluit 2.

Op verzoek van de Raad heeft de deskundige op 26 januari 2022 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2021.

Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 mei 2022 commentaar gegeven op de nadere reactie van de deskundige.

Namens appellante is verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Paridon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was voor het laatst werkzaam als operationeel netcoördinator voor 38 uur per week. Met ingang van 11 maart 2016 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten.

1.2.

Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. Deze arts heeft enige beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren alsook enkele energetische beperkingen en deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van het mediane loon de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 14 februari 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 9 maart 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.

1.3.

Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 juli 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2018 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. Ook heeft de rechtbank geen reden gezien de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, in twijfel te trekken. Omdat de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de aan appellante voorgehouden functies haar mogelijkheden overschrijdt, worden deze functies voor appellante geschikt geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht bepaald op minder dan 35%.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aangevallen uitspraak op een ontoereikende motivering berust. Appellante is meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Met name hebben de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenrestrictie aangenomen. Zij heeft een te laag energieniveau. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij expertiserapporten ingebracht van internist-oncoloog Van der Hoeven van 17 december 2019 en van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin van het Expertise Instituut van 18 februari 2020. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.

3.2.

Omdat bij de Raad twijfel bestond over de juistheid van de vastgestelde beperkingen door het Uwv, heeft de Raad verzekeringsarts Greveling-Fockens benoemd voor onafhankelijk onderzoek en advies. Bij rapport van 4 juni 2021 heeft de deskundige verslag gedaan van haar onderzoeksbevindingen en advies uitgebracht.

3.3.

In haar zienswijze op het deskundigenrapport geeft appellante te kennen zich in grote mate te kunnen verenigen met de conclusies van de deskundige.

3.4.

Het Uwv heeft op 10 december 2021 bestreden besluit 2 genomen, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2018 alsnog gegrond is verklaard. Met ingang van 9 maart 2018 is aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42,71%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 juli 2021 een aanvullende beperking in de FML aangenomen. In haar rapport van 6 juli 2021 heeft zij in reactie op het rapport van de deskundige uiteengezet dat er geen aanleiding is voor meer beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de functies waarop de schatting was gebaseerd, geschrapt, twee nieuwe functies geduid en in zijn rapport van 22 september 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 42,71%. 3.5. Appellante heeft in haar zienswijze op bestreden besluit 2 uiteengezet dat zij onverminderd van mening is dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgelegd. In het bijzonder meent zij dat ten onrechte geen urenrestrictie is aangenomen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en bestreden besluit 1 vernietigen.

4.2.

Omdat bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan appellante wordt op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, het hoger beroep van appellante mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.

4.3.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.4.

In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 9 maart 2018 heeft vastgesteld op 42,71%. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv voldoende beperkingen heeft aangenomen.

4.5.

De deskundige heeft in haar rapport van 4 juni 2021 geconcludeerd dat op de datum in geding appellante meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Bij appellante is sprake van status na behandeling voor borstkanker links in 2012 (chemotherapie, operatie, bestraling, medicatie) en status na preventieve verwijdering van de borst rechts, gevolgd door een reconstructie gecompliceerd door infecties. De deskundige acht het aannemelijk en plausibel dat er bij appellante sprake is van een verminderde energetische belastbaarheid als gevolg van behandeling voor borstkanker. Volgens de deskundige moeten in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen beperkingen worden aangenomen ten aanzien van frequent reiken en frequent buigen en zware lasten hanteren tijdens het werk, omdat dit energetisch belastend is te achten. Het frequent reiken is mede beperkt te achten als gevolg van het lymfoedeem van de linkerarm. Ook acht de deskundige appellante aangewezen op een urenbeperking, omdat sprake is van een status na behandeling voor een kwaadaardige aandoening waarbij vermoeidheidsklachten kunnen passen en langdurig aanwezig kunnen blijven. Weliswaar heeft appellante voor haar uitval volgens haar contract van bijna 38 uur per week gewerkt, maar met de kanttekening dat dit met veel moeite gepaard ging waarbij ze door het opnemen van ouderschapsverlof en het kopen van vakantiedagen en haar motivatie en gedrevenheid om door te gaan, dit zo lang heeft kunnen volhouden tot het echt niet meer ging en het ten koste ging van haarzelf en haar omgeving. Volgens de deskundige kan niet gesteld worden dat appellante in de jaren voor de ziekmelding zonder problemen in fulltime arbeid goed gefunctioneerd heeft. Naast de reeds aangenomen beperkingen voor werken ’s nachts en voor wisseldiensten is een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week van toepassing te achten, waarmee een duurzame inzetbaarheid bereikt kan worden.

4.6.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het rapport van de deskundige te kennen gegeven een extra beperking aan te nemen voor frequent zware lasten hanteren in de FML van 8 juli 2021. Zij ziet geen aanleiding voor een beperking ten aanzien van frequent reiken. Veelvuldig reiken is fysiek niet echt belastend. Ook voor frequent buigen ziet zij geen beperking. In de Arbocatalogus Fysieke belasting wordt niet gesproken over buigen als belastende factor. Evenmin ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden voor een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen de vermoeidheidsklachten passen bij status na behandeling van een kwaadaardige aandoening, maar deze passen evengoed bij een situatie waarbij iemand een kind heeft gekregen en daarna 40 uur blijft werken. Het opnemen van ouderschapsverlof en het kopen van vrije dagen is niet vreemd bij iemand die een kind heeft gekregen en daarna 40 uur blijft werken. Volgens de bedrijfsarts was er in mei 2016 geen sprake van ziekmelding vanwege moeheid na borstkanker maar ziekmelding vanwege psychische klachten. De bedrijfsarts heeft in de stukken over de werkbegeleiding niets opgenomen dat erop wijst dat appellante zichzelf heeft voorbijgelopen in de betreffende periode. Verder zijn de artsen waarnaar de deskundige verwijst, zoals Van Amelsfoort, niet haar behandelaar. In de brieven van de behandelaars ontbreekt weging van de belastbaarheid.

4.7.

De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige geen aanleiding gegeven tot aanvulling of wijziging van de eerdere conclusies. De deskundige acht frequent reiken belastend voor een arm/schouder, zeker als er sprake is van lymfoedeem als gevolg van behandeling van borstkanker. Ook vanuit energetisch oogpunt is er reden om frequent reiken beperkt te achten. Frequent buigen is in tegenstelling tot wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft wel energetisch belastend te achten en appellante moet op dit punt beperkt geacht worden. Voorts handhaaft de deskundige de geadviseerde urenbeperking. Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvoert over moederschap en 40 uur werken is waar, echter in dit geval is er sprake van ziekte en behandeling van deze moeder, met als gevolg vermoeidheidsklachten die beschouwd kunnen worden als gevolg van deze ziekte en de behandeling daarvoor. Na appellante zelf gezien te hebben, heeft zij geen reden om de inhoud van de in opdracht van appellante uitgebrachte expertiserapporten niet mee te nemen in haar beoordeling. Overigens heeft ook de behandelend internist-oncoloog in de brief van 18 maart 2018 vermeld dat het starten met anti-hormonale therapie niet zelden leidt tot een duidelijke, vaak deels blijvende verlaging van het energieniveau. Hetzelfde geldt voor de brief van de behandelend oncologisch chirurg van 25 september 2017. Deze informatie van de behandelende artsen was bekend en is meegewogen. Ook is, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangevoerd, relevante informatie van de bedrijfsarts meegewogen.

4.8.

De nadere reactie van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.

4.9.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor.

4.10.

Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht. Zij heeft appellante op een spreekuur gezien en een anamnese afgenomen. Het deskundigenrapport is ook inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft naast eigen onderzoek de vele in dit geding beschikbare medische informatie van met name de door appellante ingebrachte expertiserapporten, de behandelend artsen alsook de bedrijfsarts kenbaar in haar beoordeling betrokken en meegewogen. Zij heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend op basis van deze bevindingen geconcludeerd tot bovenstaande beperkingen van appellante en overtuigend de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2021 op haar conclusies gemotiveerd weerlegd.

4.11.

Gelet op het rapport van de deskundige en de aanvulling die de deskundige daarop heeft gegeven, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag en moet appellante meer beperkt worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Daarom wordt aanleiding gezien om, met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen dit gebrek in bestreden besluit 2 te herstellen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten verrichten, om te bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 maart 2018 en haar aanspraken op een WIA-uitkering.

4.12.

Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over het verzoek om schadevergoeding wegens de gestelde overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek van het besluit van 10 december 2021 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) E.X.R. Yi