Centrale Raad van Beroep, 28-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2076, 20/3669 WIA
Centrale Raad van Beroep, 28-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2076, 20/3669 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 september 2022
- Datum publicatie
- 4 oktober 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2076
- Zaaknummer
- 20/3669 WIA
Inhoudsindicatie
Vertrouwensbeginsel. Toezegging. Het Uwv heeft op goede gronden het ten onrechte aan werknemer toegekende ziekengeld en WGA-uitkering op de werkgever (eigenrisicodrager) verhaald. Toekenning van het ziekengeld was evident onjuist. Het Uwv is hier niet ten nadele van de werknemer op teruggekomen. Ook werkgever is niet benadeeld omdat zij over de periode van 10 april 2017 tot 15 juli 2017 geen loon heeft hoeven door te betalen.
Van enige toezegging over het al dan niet toerekenen aan of verhalen van een WGA-uitkering op werkgever is echter geen sprake geweest.
Uitspraak
20 3669 WIA
Datum uitspraak: 28 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 september 2020, 19/4603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] B.V. te [vestigingsplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant (het Uwv) heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [naam] een verweerschrift ingediend.
Mr. K. Gomes heeft zich als opvolgende gemachtigde van betrokkene gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2022. Namens het Uwv is E.C. van de Meer verschenen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gomes.
OVERWEGINGEN
Betrokkene is eigenrisicodrager voor de WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Een werknemer van betrokkene is met ingang van 2 januari 2017 op grond van een tijdelijk dienstverband werkzaam geweest bij betrokkene. Op 10 april 2017 is hij uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het Uwv de werknemer met ingang van 10 april 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ter hoogte van 100% van het dagloon. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis. Op 17 juli 2017 heeft de werknemer het Uwv telefonisch gevraagd om een aangepaste versie van het ZW-toekenningsbesluit. Uit een telefoonnotitie van het Uwv blijkt dat de werknemer het Uwv in dat gesprek heeft laten weten dat hij nooit een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft gehad en dat hij daarom niet onder een no-riskpolis zou kunnen vallen. Verder heeft de werknemer in dat telefoongesprek laten weten dat hij te maken heeft met een boze werkgever, die van mening is dat de werknemer hem heeft opgelicht. Na dit telefoongesprek heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2017 aan de werknemer nogmaals per 10 april 2017 ziekengeld toegekend ter hoogte van 100% van het dagloon. Ook in dat besluit staat dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis. Bij een tweede besluit van 17 juli 2017 heeft het Uwv de hoogte van het ziekengeld met ingang van 16 juli 2017 verlaagd naar 70% van het dagloon in verband met het einde van het dienstverband per die datum.
De werknemer heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 13 februari 2019 heeft het Uwv aan de werknemer met ingang van 8 april 2019 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend.
Betrokkene heeft kopieën ontvangen van alle hiervoor genoemde besluiten.
Bij besluiten van 9 mei 2019 en 11 juli 2019 heeft het Uwv de WGA-uitkering van de werknemer met ingang van 8 april 2019 verhaald op betrokkene omdat zij eigenrisicodrager is.
Het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 9 mei 2019 en 11 juli 2019 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 17 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. De rechtbank heeft daarbij, onder verwijzing naar een uitspraak van 27 augustus 2019 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:7008), vooropgesteld dat recht hebben op ziekengeld op grond van de ZW niet hetzelfde is als de toekenning daarvan. Volgens het Uwv was de reden voor het nemen van het tweede onder 1.1 genoemde besluit van 17 juli 2017 dat de werknemer geen recht had op een no-riskpolis. Het ziekengeld is daarom herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat echter in geen van de besluiten van 17 juli 2017 staat dat het besluit van 6 juni 2017 onjuist is geweest en dat dit besluit werd ingetrokken. Als de werknemer inderdaad ten onrechte ziekengeld heeft ontvangen, dan is deze fout niet hersteld. Het eerste besluit van 17 juli 2017 bevestigde juist dat de werknemer onder de no-riskpolis viel en de herziening van het ziekengeld in het tweede besluit van 17 juli 2017 zag enkel op de hoogte van het ziekengeld. Met de genoemde besluiten heeft het Uwv het vertrouwen bij betrokkene gewekt dat haar werknemer recht heeft op ziekengeld en dat betrokkene dus niet het risico zou dragen voor een eventuele latere WGA-uitkering van de werknemer. Het Uwv heeft vervolgens in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door in de primaire besluiten mee te delen dat betrokkene eigenrisicodrager is voor de WGAuitkering van de werknemer en dat de kosten op haar verhaald zullen worden.
Het Uwv heeft in hoger beroep bevestigd dat aan de werknemer is meegedeeld dat hij viel onder de no-riskpolis en dat hij daarom ziekengeld ontving. Nadien is echter vastgesteld dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een no-riskpolis en dat hij geen recht had op ziekengeld. De toekenning van het ziekengeld was evident onjuist. Het Uwv is hier niet ten nadele van de werknemer op teruggekomen. Ook betrokkene is niet benadeeld omdat zij over de periode van 10 april 2017 tot 15 juli 2017 geen loon heeft hoeven door te betalen. Van enige toezegging over het al dan niet toerekenen aan of verhalen van een WGA-uitkering op betrokkene is echter geen sprake geweest. Pas bij de toekenning van de WGA-uitkering kwam de beoordeling van het verhaal naar voren omdat betrokkene eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering. Het Uwv kan inzien dat de besluitvorming in geding een verrassing voor betrokkene zal zijn geweest gelet op het bepaalde in artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA. Maar het is louter de interpretatie van betrokkene van de toekenning van het ziekengeld aan de werknemer geweest die maakte dat betrokkene veronderstelde niet belast te zullen worden met de toerekening van de WGA-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
In artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA is, kort weergegeven, bepaald dat de eigenrisicodrager het risico van betaling van de WGA-uitkering draagt van de verzekerde die op de eerste dag van de wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond. In artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is als de uitkering wordt toegekend aan een verzekerde die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht had op ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onder g, van de ZW, de no-riskpolis als bedoeld in artikel 29b van de ZW.
Partijen verschillen er niet over van mening dat de werknemer niet onder de no-riskpolis valt, zodat artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA niet van toepassing is. Betrokkene draagt daarom op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de werknemer. Het Uwv is gehouden de betaalde WGA-uitkering op betrokkene te verhalen. Verder staat vast dat betrokkene een kopie heeft ontvangen van de besluiten van 6 juni 2017 en 17 juli 2017, waarin het Uwv heeft bevestigd dat de werknemer voldeed aan de voorwaarden voor een no-riskpolis als bedoeld in artikel 29b van de ZW. Het besluit van 17 juli 2017 is genomen nadat de werknemer telefonisch contact had opgenomen met het Uwv. In het bericht van het klantencontactcentrum gericht aan de backoffice van het Uwv is daarover vermeld: “Klant wil graag een aangepaste versie van de toekenning. Klant heeft nimmer een ao-uitkering (lees: arbeidsongeschiktheidsuitkering) gehad en zou daarom ook niet onder een No-riks polis (lees: no riskpolis) kunnen vallen. Heeft inmiddels een zeer boze werkgever omdat die nu van mening is dat de wn (lees: werknemer) hem heeft opgelicht. Graag, heel graag, een controle op deze no-risk situatie en klant informeren. Per post of telefonisch, en dan graag een hernieuwde versie van deze toekenning. (6-6-2017)”. Het Uwv heeft in weerwil van dit gesprek met de werknemer met het besluit van 17 juli 2017 voor de tweede maal bevestigd dat de werknemer onder de no-riskpolis viel. Daarmee heeft het Uwv bij betrokkene redelijkerwijs de indruk gewekt dat het Uwv welbewust een standpunt had ingenomen over niet alleen de rechtspositie van de werknemer op grond van artikel 29b van de ZW maar ook over het bepaalde in artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA, namelijk dat aan de voorwaarden van deze laatste bepaling was voldaan. Weliswaar heeft het Uwv achteraf geconstateerd dat de werknemer over de periode van 10 april 2017 tot en met 15 juli 2017 geen recht had op ziekengeld, maar het Uwv heeft de werknemer en betrokkene niet laten weten dat hij ten onrechte de indruk had gewekt dat de werknemer recht had op ziekengeld op grond van de no-riskpolis. Daarmee heeft het Uwv bij betrokkene de indruk in stand gelaten dat de werknemer onder de no-riskpolis viel en dat betrokkene geen rekening hoefde te houden met het risico van de betaling van een WGA-uitkering. De rechtbank wordt dus gevolgd in haar oordeel dat in dit geval door het Uwv uitlatingen zijn gedaan die bij betrokkene de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat de werknemer viel onder de no-riskpolis en dat daarom verhaal van de WGA-uitkering op betrokkene achterwege zou blijven.
Niet ter discussie staat dat de toezegging is toe te rekenen aan het Uwv.
Vervolgens is de vraag of het Uwv gehouden is aan de gerechtvaardigde verwachtingen te voldoen. In dat kader moet een belangenafweging plaatsvinden. Ter zitting van de Raad hebben partijen deze belangen toegelicht. Het Uwv heeft erop gewezen dat het algemeen belang ermee is gediend dat wordt voorkomen dat een WGA-uitkering gedurende tien jaar wordt uitgekeerd ten laste van de Werkhervattingskas, zonder dat de uitkering op betrokkene kan worden verhaald of via de gedifferentieerde premie aan betrokkene kan worden toegerekend. Het belang van betrokkene bestaat uit de mogelijke verhoging van de premie van haar particuliere verzekering voor het eigen risicodragerschap WGA indien de WGAuitkering op betrokkene wordt verhaald.
Het gaat in deze zaak om de afweging van financiële belangen. In dit geval dient het algemeen belang zwaarder te wegen dan het financiële belang van betrokkene. Het algemeen belang staat in de weg aan honorering van de verwachtingen die het Uwv heeft gewekt. Het afzien van het verhaal van de WGA-uitkering zou immers betekenen dat het bedrag van een WGA-uitkering over een periode van maximaal tien jaar ten laste komt van de publieke middelen van de Werkhervattingskas zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Daar staat tegenover dat betrokkene rekening kon houden en ook daadwerkelijk heeft gehouden met het verhaal van WGA-uitkeringen van haar arbeidsongeschikte werknemers door dit risico te verzekeren. De nadelige gevolgen van het niet honoreren van de gewekte verwachtingen blijven bij betrokkene beperkt tot een – mogelijk – hogere premie. Betrokkene heeft niet gesteld dat zij vanwege de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten, waardoor zij mogelijk schade zou hebben geleden. Verder is van belang dat betrokkene door de fout van Uwv een financieel voordeel heeft genoten. Het Uwv heeft van 10 april 2017 tot en met 15 juli 2017 ziekengeld aan de werknemer betaald terwijl het Uwv daartoe wettelijk niet verplicht was. Het Uwv is daar niet ten nadele van de werknemer of van betrokkene op teruggekomen. Betrokkene heeft daardoor over die periode geen loon aan de werknemer hoeven betalen. Het vertrouwensbeginsel staat dus niet in de weg aan het verhaal van de WGA-uitkering van de werknemer op betrokkene.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 september 2019 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van de Velde als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L.R. Kokhuis