Centrale Raad van Beroep, 27-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2151, 19/4678 PW-PV
Centrale Raad van Beroep, 27-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2151, 19/4678 PW-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 september 2022
- Datum publicatie
- 18 oktober 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2151
- Zaaknummer
- 19/4678 PW-PV
Inhoudsindicatie
De uitnodiging voor een gesprek is geen besluit waartegen bezwaar mogelijk is.
Uitspraak
19 4678 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2019, 18/6101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 27 september 2022
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: B. Beerens
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022, door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- -
-
wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Dit betekent dat het standpunt van het college en het oordeel van de rechtbank klopt dat de uitnodiging voor een gesprek geen besluit is waartegen bezwaar mogelijk is.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het bezwaar van appellante tegen de brief waarin zij is uitgenodigd voor een gesprek op 8 mei 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.1 Omdat het bezwaar niet inhoudelijk behandeld kon worden was er ook geen ruimte voor een beoordeling van wat appellante tegen dat besluit had aangevoerd.
Als het niet verschijnen op een afspraak (rechts)gevolgen zou hebben is tegen een besluit over die gevolgen wel bezwaar mogelijk.
In dit geval is vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 18 juni 2018 tegen de brief van 1 mei 2018 tot de datum van deze uitspraak op 27 september 2022 vier jaar en ruim drie maanden verstreken. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de bestuursrechter toe te rekenen, zodat de Staat is veroordeeld tot betaling van deze vergoeding aan appellante.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) J.N.A. Bootsma