Home

Centrale Raad van Beroep, 05-10-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2171, 22/1601 WIA

Centrale Raad van Beroep, 05-10-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2171, 22/1601 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 oktober 2022
Datum publicatie
11 oktober 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:2171
Zaaknummer
22/1601 WIA

Inhoudsindicatie

Melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bewijslast. Onderzoeksverplichting Uwv. Het Uwv heeft appellant terecht niet aangemerkt als medische afzakker. Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat hij als gevolg van een objectief medische noodzaak vanaf 2004 lager beloonde werkzaamheden is gaan verrichten of om medische redenen de arbeidsurenomvang heeft teruggebracht zonder zich ziek te melden.

Het Uwv heeft het verzoek van appellant om een Amber-beoordeling terecht niet in behandeling heeft genomen. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag geen medische gegevens heeft ingebracht, die betrekking hebben op de periode van vijf jaar na 16 juli 2012, waaruit volgt dat er een toename is (geweest) van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2022, 21/4001 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 5 oktober 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.A. van Sambeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Sambeek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

A. Anandbahadoer.

De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 21/2420 ZW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak 21/2420 ZW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant had van 1 april 2000 tot 1 juli 2005 een dienstverband als beurshandelaar voor 40 uur per week. Dat contract is met ingang van 1 juli 2005 door de kantonrechter ontbonden. Van 1 juli 2005 tot 1 juni 2008 ontving appellant – met onderbreking – een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Van 1 juni 2008 tot 1 juni 2010 is hij een nieuw dienstverband als beurshandelaar aangegaan voor 30 uur per week tegen een lager uurloon. Met ingang van 1 juni 2010 is hem wederom een WW-uitkering toegekend. Vanuit die situatie heeft hij zich met ingang van 19 juli 2010 ziek gemeld. Bij besluit van 11 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij in rechte vaststaand besluit van 22 oktober 2012, heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 16 juli 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Appellant ontving vervolgens van 2013 tot en met 13 juni 2016 – met onderbreking – een bijstandsuitkering. Van 17 juni 2016 tot en met 31 december 2017 had appellant een dienstverband als leerling-machinist. Aansluitend is hem een WW-uitkering toegekend en vanuit die situatie heeft hij zich op 23 februari 2018 ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2020, de ZW-uitkering van appellant met ingang van 4 november 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het beroep van appellant tegen het besluit van 3 oktober 2019 is door de rechtbank bij uitspraak van 31 mei 2021 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld (de procedure 21/2420 ZW)

1.2.

Appellant heeft bij brief van 13 februari 2020 het Uwv verzocht om terug te komen van de vaststelling van de maatman, omdat hij een medische afzakker is. Volgens appellant had het Uwv zowel bij de WIA-beoordeling in 2012 als bij de EZWb in 2019 als maatman moeten aanmerken de beurshandelaar bij [naam N.V.] N.V., waar hij werkzaam was vanaf 1 april 2000. In de zomer van 2004 is hij voor dat werk uitgevallen met depressieve klachten en sedertdien is hij nooit meer op hetzelfde niveau van functioneren, loonhoogte en functie-inhoud teruggekeerd. Appellant heeft er tevens op gewezen dat na de WIA-beoordeling per 16 juli 2012 er meerdere momenten waren waarop sprake was van uitval met dezelfde klachten. Hij heeft het Uwv daarom ook verzocht om een Amber-beoordeling op grond van artikel 55, eerste lid, van de Wet WIA.

1.3.

Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het Uwv de vaststelling van de maatman bij het besluit van 11 mei 2012 gehandhaafd. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat appellant is aan te merken als een zogenoemde medische afzakker. Bij besluit van eveneens 23 februari 2021 heeft het Uwv de aanvraag om een Amber-beoordeling niet in behandeling genomen. Er is geen ziekmelding of melding bekend waarbij sprake is van ziekte of toegenomen klachten. Op 23 februari 2018 is de eerste melding van ziekte van appellant, maar die datum is gelegen meer dan vijf jaar na de laatste beoordeling per 16 juli 2012.

1.4.

De door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft het Uwv bij besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat het contract van appellant in 2005 is ontbonden door de kantonrechter. Dat is een andere reden dan dat hij om medische reden lager beloond werk is gaan doen of de arbeidsomvang terugbracht zonder zich ziek te melden. Ook heeft er geen urenvermindering plaatsgevonden op advies van een behandelend arts of bedrijfsarts. Op grond hiervan is geen sprake van een medische afzakker. Over de aanvraag van een Amber-beoordeling heeft het Uwv overwogen dat appellant niet met medische stukken heeft aangetoond dat er een toename is geweest van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak, zodat de aanvraag niet in behandeling is genomen.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzoek om terug te komen van de vaststelling van de maatman niet deugdelijk is onderbouwd en het dossier ook verder onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat appellant aan te merken is als medische afzakker. Ook heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het Amber-verzoek terecht afgewezen, omdat het verzoek niet is gedaan binnen vijf jaar na de WIA-beoordeling in 2012.

3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij is aan te merken als een medische afzakker. Sedert 2004 is sprake van recidiverende depressies. Ter ondersteuning heeft hij verwezen naar de medische stukken in het dossier en de (verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige) contra-expertise van 17 en 19 september 2021 van het Expertise Orgaan, uitgebracht in de procedure 21/2420 ZW over de EZWb per 4 november 2019. Met betrekking tot de Amber-aanvraag heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voor de beoordeling van deze aanvraag de datum van het verzoek relevant heeft geacht. Van belang is dat in zijn geval sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na 16 juli 2012. Ten onrechte heeft het Uwv daartoe geen onderzoek gedaan.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.1.

Tussen partijen is allereerst in geschil of het Uwv appellant terecht niet heeft aangemerkt als medische afzakker.

4.1.2.

Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid moet volgens vaste rechtspraak1 in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een medische afzakker.

4.1.3.

Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak2.

4.1.4.

Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat hij als gevolg van een objectief medische noodzaak vanaf 2004 lager beloonde werkzaamheden is gaan verrichten of om medische redenen de arbeidsurenomvang heeft teruggebracht zonder zich ziek te melden. De enkele stelling van appellant dat hij vanaf 2004 diverse depressieve periodes heeft gekend, is daarvoor onvoldoende. Niet is gebleken van ziekmeldingen tijdens de WW-perioden. Ook ontbreken in de gedingstukken gegevens over ziekmeldingen en verzuimperiodes tijdens de aangegane dienstverbanden of medische rapporten naar aanleiding van ziekmeldingen. Evenmin heeft appellant gegevens in geding gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat zijn urenvermindering met ingang van 1 juni 2008 heeft plaatsgevonden na overleg met of op advies van zijn behandelende artsen of een bedrijfsarts.Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de zich in het dossier bevindende medische informatie van zijn behandelaars over de periode van 2004 tot en met 2012. Deze informatie door appellant is overlegd in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 11 mei 2012. Deze stukken zijn in die procedure door een verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant voor zijn arbeidsmogelijkheden per 16 juli 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking en met inachtneming van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant geschikt bevonden voor het verrichten van werkzaamheden in passende functies voor een volledige werkweek. Gelet hierop kan deze medische informatie niet leiden tot het standpunt dat er sprake is van een medische afzakker. Ook de in hoger beroep overgelegde contra-expertise bevat geen overtuigende medische gegevens waaruit moet worden afgeleid dat urenvermindering of het aanvaarden van lager beloonde arbeid medisch noodzakelijk was. De bij de expertise gevoegde bijlagen van de arbodienst uit 2004 zien op een ziekmelding van 30 juni 2004 en op een volledige werkhervatting in de eigen functie rond 1 september 2004.

4.2.1.

Tussen partijen is verder in geschil of het Uwv het verzoek van appellant om een Amber-beoordeling terecht niet in behandeling heeft genomen.

4.2.2.

Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (tekst tot 16 december 2017) bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.

4.2.3.

Appellant heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank ten onrechte de datum van het verzoek om een Amber-beoordeling relevant heeft geacht voor de beoordeling van het verzoek. Gelet op het bepaalde van artikel 55, eerste lid, van de Wet WIA is bij de toepassing daarvan aan de orde de vraag of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na 16 juli 2012.

4.2.4.

Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat appellant ter ondersteuning van zijn aanvraag geen medische gegevens heeft ingebracht, die betrekking hebben op de periode van vijf jaar na 16 juli 2012, waaruit volgt dat er een toename is (geweest) van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Bij een aanvraag in het kader van artikel 55 van de Wet WIA mag van de belanghebbende worden verwacht dat ten minste een begin van bewijs wordt aangedragen dat sprake is van een toename van medische beperkingen. Eerst dan rust op het Uwv de verplichting daarnaar een onderzoek in te stellen. Deze rechtspraak3 die gevormd is onder artikel 43a van de WAO is evenzeer van toepassing op het overeenkomstige artikel 55 van de Wet WIA. Appellant heeft in bezwaar slechts een besluit van de gemeente Amsterdam van 7 februari 2014 overgelegd waarin hem vanwege gezondheidsklachten tot 31 december 2014 ontheffing van de sollicitatieplicht is verleend. Dit besluit is niet gemotiveerd en geeft geen inzicht in de aard en ernst van de medische klachten van appellant en appellant heeft geen stukken uit de behandelend sector overgelegd die zijn klachten onderbouwen. Gelet hierop heeft het Uwv in dit besluit geen aanleiding hoeven te zien nader onderzoek te doen.

4.2.5.

Uit 4.2.1 tot en met 4.2.4 volgt dat het Uwv het verzoek om een Amber-beoordeling terecht niet in behandeling heeft genomen.

4.3.

Uit 4.1.1 tot en met 4.2.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.

(getekend) E. Dijt

(getekend) G.S.M. van Duinkerken