Centrale Raad van Beroep, 26-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:224, 20/2640 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 26-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:224, 20/2640 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 januari 2022
- Datum publicatie
- 3 februari 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:224
- Zaaknummer
- 20/2640 WMO15
Inhoudsindicatie
Vervoersvoorziening. Afwijzing aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een Taxibus. Niet gebleken is namelijk dat appellante gebruik makend van het openbaar vervoer niet in redelijke mate kon participeren (zie Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 123).
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juni 2020, 19/2861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 26 januari 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.L.M. Klinkhamer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Spaan.
De Raad heeft het onderzoek heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L. Orie, kantoorgenoot van mr. Klinkhamer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Spaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 21 juni 2019, gehandhaafd bij besluit van 14 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een Taxibus afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante voor deelname aan het leven van alledag gebruik kan maken van het openbaar vervoer en daarnaast van de vervoersdienst [vervoerdienst]. Zij is hiermee in afdoende mate in staat om deel te nemen aan het dagelijks leven in die zin dat er sprake is van aanvaardbare maatschappelijke participatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het onderzoek dat heeft geleid tot (de motivering van) het bestreden besluit voldoende inzichtelijk is. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante met gebruikmaking van het openbaar vervoer en de vervoersdienst [vervoerdienst] voldoende in staat is gesteld tot aanvaardbare maatschappelijke participatie binnen de regio [woonplaats], en dat zij daarmee kan deelnemen aan het leven van alledag, zoals haar wekelijkse vrijwilligerswerk. De rechtbank heeft de stelling van appellante dat het openbaar vervoer en [vervoerdienst] niet volledig voorzien in de vervoersbehoefte van appellante en zij dan ook niet in voldoende mate wordt gecompenseerd niet gevolgd. Dat appellante wordt uitgesloten van sociale activiteiten in de weekenden en feestdagen is niet juist. Ook in de weekenden en op feestdagen rijdt het openbaar vervoer en moet appellante geacht worden daarvan gebruik te kunnen maken.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geschil is dat appellante in de beoordelingsperiode die loopt tot en met de beslissing op bezwaar in staat was te reizen met het openbaar vervoer. Met het openbaar vervoer kon appellante onder meer haar vrijwilligerswerk verrichten (iets dat zij gedurende acht uur per week deed), aan het culturele leven binnen de stad [woonplaats] deelnemen, vrienden bezoeken en boodschappen doen. Dat appellante met het openbaar vervoer niet alle door haar gewenste locaties kon bereiken, omdat de betreffende bushaltes op een voor haar te grote loopafstand van de eindbestemming waren gelegen, maakt niet dat het college gehouden is aan appellante een maatwerkvoorziening in de vorm van een Taxibus te verstrekken. Niet gebleken is namelijk dat appellante gebruik makend van het openbaar vervoer niet in redelijke mate kon participeren (zie Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 123). Dit betekent dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek als voorzitter en J.P.A. Boersma en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
(getekend) H. Benek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.