Centrale Raad van Beroep, 07-12-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2660, 21 / 1991 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 07-12-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2660, 21 / 1991 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 december 2022
- Datum publicatie
- 13 december 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2660
- Zaaknummer
- 21 / 1991 WLZ
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft de beroepen van betrokkenen, die zorg verlenen aan de budgethouders, ten onrechte ontvankelijk verklaard. Betrokkenen hebben zelf geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten waarover bij de bestreden besluiten in bezwaar is beslist. Gelet op artikel 6:13 van de Awb betekent dit dat er voor hen, nog los van de vraag of zij als belanghebbenden bij die besluiten in de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn te beschouwen, hoe dan ook geen beroep tegen de respectievelijke bestreden besluiten openstond.
Uitspraak
21 1991 WLZ, 21/2423 WLZ, 21/2502 WLZ
Datum uitspraak: 7 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 19 april 2021, 21/1403 (aangevallen uitspraak 1), 21 mei 2021, 21/1925 (aangevallen uitspraak 2) en 18 juni 2021, 21/2644 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] (betrokkene 1)
[betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkene 2)
[betrokkene 3] te [woonplaats 3] (betrokkene 3)
PROCESVERLOOP
Namens het zorgkantoor heeft mr. B. Megens, advocaat, hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken ingesteld.
Namens betrokkene 1 heeft mr. D. van der Wal, advocaat, een verweerschrift ingediend. Betrokkene 2 en 3 hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 26 oktober 2022. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen mr. C. Hartman en mr. S. Gezer, bijgestaan door mr. Megens. Namens betrokkene 1 is mr. Van der Wal verschenen. Namens betrokkene 2 is mr. R.N. van der Ham, advocaat, verschenen. Betrokkene 3 is in persoon verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Het zorgkantoor heeft aan [budgethouder 1] (budgethouder 1), [budgethouder 2] (budgethouder 2) en [budgethouder 3] (budgethouder 3) een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Budgethouder 1 heeft betrokkene 1 ingeschakeld voor het bieden van gewaarborgde hulp als bedoeld in de Regeling langdurige zorg. Betrokkene 2 is de moeder en zorgverlener van budgethouder 2. Budgethouder 3 heeft betrokkene 3 ingeschakeld voor het bieden van gewaarborgde hulp.
Het zorgkantoor heeft ten aanzien van de drie budgethouders besluiten genomen over het reeds verleende pgb en daarbij onverschuldigd betaalde voorschotten en bedragen teruggevorderd en de verleningsbesluiten ingetrokken vanaf een bepaalde datum. Namens ieder van de budgethouders is bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarop het zorgkantoor bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 30 maart 2020, 6 september 2019 en 26 maart 2020 (bestreden besluiten) heeft beslist.
Namens de drie budgethouders is vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. In die procedures heeft het zorgkantoor de rechtbank verzocht om betrokkenen in de gelegenheid te stellen als belanghebbenden aan die procedures deel te nemen omdat aan de intrekking van het pgb mede de handelwijze van betrokkenen ten grondslag ligt. De rechtbank heeft betrokkenen in de gelegenheid gesteld om als partij aan de procedures deel te nemen. De betrokkenen hebben de rechtbank bericht dat zij aan de procedure van de budgethouders willen deelnemen. Betrokkene 1, 2 en 3 hebben de rechtbank laten weten dat zij aan de procedures van de budgethouders willen deelnemen. Betrokkene 1 en 2 hebben daarnaast beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten van 30 maart 2020 en 6 september 2019. De rechtbank heeft de beroepen van de budgethouders aangehouden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken geoordeeld dat de drie betrokkenen gezien de aard van de besluiten als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het zorgkantoor het aan budgethouders verleende pgb terugvordert (onder meer) omdat dit door betrokkenen als gewaarborgde hulp niet correct is besteed dan wel verantwoord. Het besluit heeft aldus (mede) betrekking op de handelwijze van betrokkenen en kan ertoe leiden dat betrokkenen aansprakelijk worden gesteld voor hun handelwijze. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten ten aanzien van betrokkenen als primaire besluiten moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepschriften doorgezonden naar het zorgkantoor ter behandeling als bezwaarschrift. Het dictum in de aangevallen uitspraken is als volgt vormgegeven. Onder het kopje “Beslissing” staat vermeld dat de rechtbank de zaak naar het zorgkantoor verwijst ter behandeling als bezwaarschrift. Daarbij is vermeld dat hiertegen geen rechtsmiddel open staat.
3. Het zorgkantoor heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onder de uitspraken de mededeling heeft geplaatst dat tegen die uitspraken geen rechtsmiddel open staat. Volgens het zorgkantoor had de rechtbank, tegelijk met haar uitspraak tot doorzending, een einduitspraak als bedoeld in artikel 8:70 van de Awb moeten doen en zich onbevoegd moeten verklaren of de beroepen van betrokkenen niet-ontvankelijk moeten verklaren. Daarmee is sprake van een einduitspraak waartegen op grond van artikel 8:104, eerste lid, onder a, van de Awb hoger beroep bij de Raad openstaat. Verder heeft het zorgkantoor aangevoerd dat het ten gevolge van de doorzending door de rechtbank moeten opsplitsen van een beslissing op bezwaar in één voor de budgethouder(s) en één voor betrokkene(n), in strijd is met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Ten slotte heeft het zorgkantoor aangevoerd dat het alleen ten aanzien van budgethouders besluiten kan nemen. De Wlz verleent het zorgkantoor niet de bevoegdheid ten aanzien van een gewaarborgde hulp dergelijke besluiten te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad kan uit de aangevallen uitspraken niet anders opmaken dan dat daarin is geoordeeld dat de rechtbank de beroepen van betrokkenen 1, 2 en 3 niet in behandeling kan nemen omdat, nog steeds volgens de rechtbank, niet zou zijn voldaan aan het in artikel 7:1 van de Awb opgenomen vereiste dat voorafgaand aan het instellen van beroep, bezwaar moet worden gemaakt. Daarmee is sprake van einduitspraken die vatbaar zijn voor hoger beroep.
De bestreden besluiten van 30 maart 2020, 6 september 2019 en 26 maart 2020 zijn beslissingen op bezwaar. De rechtbank heeft dus ten onrechte gemeend dat niet aan het vereiste van artikel 7:1 van de Awb is voldaan. De Raad stelt verder vast dat betrokkenen 1, 2 en 3 zelf geen bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten waarover bij de bestreden besluiten in bezwaar is beslist. Gelet op artikel 6:13 van de Awb betekent dit dat er voor hen, nog los van de vraag of zij als belanghebbenden bij die besluiten in de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn te beschouwen, hoe dan ook geen beroep tegen de respectievelijke bestreden besluiten openstond. Voor toelating als partij op grond van artikel 8:26 van de Awb was, alleen daarom al, evenmin plaats, nu die bepaling niet tot doel heeft te voorzien in deelname door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van een mogelijkheid om bezwaar te maken dan wel anderszins niet-ontvankelijk zijn in een zodanig bezwaar. Nu deelname aan de procedures betreffende de bestreden besluiten voor betrokkenen 1, 2 en 3 hoe dan ook niet mogelijk is, zal de Raad in het midden laten of zij als belanghebbenden bij die besluiten zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn te beschouwen.
Het hoger beroep van het zorgkantoor slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraken vernietigen en de beroepen van betrokkenen niet-ontvankelijk verklaren. Het is nu zaak dat de beroepschriften van de budgethouders – zonder dat betrokkenen hierbij als partij zijn betrokken – weer door de rechtbank ter hand worden genomen. Ter zitting van de Raad is gebleken dat dit ook de uitdrukkelijke wens is van betrokkenen 1, 2 en 3.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken 1, 2 en 3;
- verklaart de beroepen van betrokkenen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en B.J. van de Griend en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. S. Blok