Home

Centrale Raad van Beroep, 23-12-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2858, 22 / 3025 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 23-12-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2858, 22 / 3025 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 december 2022
Datum publicatie
4 januari 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:2858
Zaaknummer
22 / 3025 WLZ

Inhoudsindicatie

Weigeren een pgb te verlenen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het zorgkantoor zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet duidelijk is of met een aan verzoeker te verlenen pgb op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Afwijzing verzoek om een voorlopige voorziening. Tussen de gemachtigde van het zorgkantoor en de inmiddels aangestelde curator van verzoeker heeft overleg plaatsgevonden over de toekomstige zorgverlening aan verzoeker en de mogelijkheid om hiervoor een pgb te verkrijgen.

Uitspraak

22 3025 WLZ, 22/3049 WLZ

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 augustus 2022, 21/1340 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 16 september 2022

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)

Datum uitspraak: 23 december 2022

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft [naam vader] hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorzieningen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vader [naam vader] . Ook is verschenen [naam moeder] , moeder van verzoeker. Namens het zorgkantoor is mr. R.P. Scherer verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1980, heeft een lichamelijke en een verstandelijke handicap en is gediagnosticeerd met autisme. Verzoeker zit in een rolstoel. In verband met zijn aandoeningen en beperkingen is verzoeker geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) voor zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

1.2.

Verzoeker woonde vanaf 2002 zelfstandig met dagelijkse begeleiding van de JP van den Bent-stichting. Vanaf maart 2020 woont verzoeker bij zijn ouders die hem begeleiden en verzorgen. Verzoeker ontvangt verder thuiszorg in de ochtend bij het opstaan en hij bezoekt de dagbesteding.

1.3.

Op 13 januari 2021 heeft een bewuste keuze-gesprek plaatsgevonden tussen de vader van verzoeker en het zorgkantoor. Op 3 februari 2021 heeft verzoeker een aanvraag gedaan om een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wlz. Bij het aanvraagformulier heeft verzoeker een verklaring gewaarborgde hulp, een budgetplan 2020 en een omzettingsformulier gevoegd.

1.4.

Bij besluit van 4 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor geweigerd om aan verzoeker een pgb te verlenen. Volgens het zorgkantoor kan uit de door verzoeker aangeleverde stukken niet worden opgemaakt welke zorg zal worden geleverd, door wie en tegen welk tarief. Hierdoor kan het zorgkantoor niet beoordelen dat de door verzoeker in te kopen zorg doelmatig en van kwaliteit is als bedoeld in artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wlz. Ook zijn de door verzoeker ingediende documenten niet volledig ingevuld waardoor onduidelijk is wie de gewaarborgde hulp is en welke hulp hij verzoeker zal bieden. Hieruit volgt dat verzoeker ook niet in staat is om op eigen kracht of met hulp van de gewaarborgde hulp de aan het pgb verbonden taken en verplichtingen te verrichten.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het zorgkantoor zich op basis van de bij de aanvraag overgelegde stukken op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet duidelijk is of met het pgb op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. In de stukken is geen zorgverlener vermeld bij wie zorg zal worden ingekocht. Ook zijn geen bedragen ingevuld en is niet inzichtelijk gemaakt hoe verzoeker van plan is het pgb te besteden. Dat in het budgetplan op sommige plaatsen ‘wanneer u dit al weet’ is vermeld, maakt dit niet anders. Het ligt op de weg van de aanvrager om voldoende duidelijk te maken hoe hij van plan is het pgb te besteden en dat de in te kopen zorg verantwoord en van goede kwaliteit is. Het zorgkantoor heeft terecht geweigerd om aan verzoeker een pgb te verlenen.

3.1.

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een pgb. In het budgetplan is op verschillende plaatsen vermeld ‘wanneer u dit al weet.’ Volgens verzoeker betekent dit dat hij ook op een later moment dan de aanvraag de invulling van de zorg en de besteding van het pgb aan het zorgkantoor mag doorgeven. Voor zover er bij het zorgkantoor onduidelijkheid bestond over de voorgenomen zorgverlening, had het zorgkantoor hierover in overleg moeten gaan met verzoeker en moeten helpen om een oplossing te vinden.

3.2.

Ook heeft verzoeker een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft verzocht hem in aanmerking te brengen voor een pgb. Verzoeker woont nog steeds bij zijn ouders. Zijn ouders zijn op leeftijd en hebben eigen gezondheidsproblemen. Zij vrezen dat zij op den duur de zorg aan verzoeker niet langer kunnen bieden.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

4.3.

De onder 4.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

4.4.

Voorop wordt gesteld dat het zorgkantoor bij de aanvraag van een pgb dient te beoordelen of de verzekerde of de gewaarborgde hulp voldoet aan de voorwaarden voor pgbverlening als bedoeld in artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz. Door controle door het zorgkantoor aan de voorkant wordt geborgd dat het pgb wordt besteed aan zorg waarin de Wlz voorziet. Anders dan verzoeker meent, ligt het hierbij op de weg van de aanvrager van een pgb om vooraf voldoende duidelijk te maken hoe hij het pgb gaat besteden en dat de in te kopen zorg verantwoord en van goede kwaliteit is (zie ook de uitspraak van de Raad van 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:250).

4.5.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het zorgkantoor zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet duidelijk is of met een aan verzoeker te verlenen pgb op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Ook in hoger beroep heeft verzoeker geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke zorg hij met een pgb wil inkopen. Ook ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet kunnen toelichten hoe hij het pgb wil besteden. Het ter zitting ingenomen standpunt van verzoeker dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een pgb op grond van artikel 5.7 van de Regeling langdurige zorg kan verzoeker in dit verband niet baten. Verzoeker zal immers in dat geval ook eerst inzichtelijk moeten maken hoe hij het pgb wil besteden.

4.6.

Het beroep van verzoeker op diverse internationaalrechtelijke bepalingen waarbij hij heeft gesteld dat sprake is van dwangarbeid verricht door zijn ouders slaagt niet. Dat de ouders van verzoeker zich verplicht voelen de zorg aan hun zoon te leveren is zonder meer begrijpelijk. Dit is echter van geheel andere orde dan wat onder dwangarbeid in de door verzoeker genoemde internationaalrechtelijke bepalingen wordt verstaan.

4.7.

Uit wat in 4.4 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat gelet op artikel 3.3.3, vierde lid van de Wlz de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het zorgkantoor terecht heeft geweigerd om aan verzoeker een pgb te verlenen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

4.8.

Ter zitting is verder gebleken dat tussen de gemachtigde van het zorgkantoor en de inmiddels aangestelde curator van verzoeker overleg heeft plaatsgevonden over de toekomstige zorgverlening aan verzoeker en de mogelijkheid om hiervoor een pgb te verkrijgen. Gelet hierop en bij deze uitkomst van de zaak is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal worden afgewezen.

5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.

(getekend) J. Brand

(getekend) R. van Doorn