Home

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:379, 19/3640 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:379, 19/3640 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 februari 2022
Datum publicatie
3 maart 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:379
Zaaknummer
19/3640 WIA

Inhoudsindicatie

Mate van arbeidsongeschiktheid onjuist vastgesteld. Voldoende medische grondslag. Onvoldoende arbeidskundige grondslag. Vertredingsmogelijkheid. Het vervallen van de functie medewerker klantenservice heeft tot gevolg dat de berekende mate van arbeidsongeschiktheid en resterende verdiencapaciteit onjuist is.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 februari 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 mei 2019, 17/2613 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. van der Veen hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Mr. K.U.J. Hopman, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk fulltime werkzaam geweest als manager. Op 17 augustus 2015 heeft appellant zich ziekgemeld vanwege klachten van het houdings- en bewegingsapparaat. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 14 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 68,57% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 29 september 2017 aangescherpt en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 69,53%. De resterende verdiencapaciteit is niet gewijzigd.

2.1.

Appellant heeft beroep ingesteld en een rapport van J.M. Fokke, bedrijfsarts/verzekeringsarts van 28 februari 2018 en informatie van prof. dr. C. Jonker, neuroloog, ingebracht. Op vragen van Fokke heeft Jonker geantwoord dat appellant 15 tot 30 minuten kan zitten en dan 15 minuten moet bewegen/lopen en dat hij niet in staat is acht uur zittend werk te doen met slechts een enkele minuut vertreding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 28 december 2017 vermeld dat de beperking op zitten met toelichting dat vertreden mogelijk is en een goede stoel is aangewezen past bij de informatie van prof. Jonker van 22 september 2017 dat veel afwisseling van zitten, staan en lopen van belang is. Het verschil in inzicht tussen partijen over de juistheid van de vastgestelde beperkingen op de punten zitten, staan, lopen en de afwisseling daartussen en de mogelijkheid tot vertreden is voor de rechtbank aanleiding geweest om appellant te laten onderzoeken door een onafhankelijk deskundige, revalidatiearts P.C.Th. van Aanholt. Van Aanholt heeft in zijn rapport van 9 oktober 2018 vastgesteld dat bij appellant medio augustus 2017 sprake is van een status na een radiculopathie L4-L5 waarvoor hij een Micro-Tube herniaoperatie (MTD) heeft ondergaan bij een scoliose convex naar rechts thoracolumbaal met facetartrose. Als gevolg hiervan heeft appellant een voetheffersparese aan de rechterzijde overgehouden met persisterende pijnklachten. Van Aanholt heeft geconcludeerd dat het voor appellant verstandig is zich regelmatig te vertreden, dat het van belang is dat hij geen zwaar rugbelastende werkzaamheden uitvoert en dat hij zich minimaal vijf minuten per uur moet kunnen vertreden. In antwoord op de vraagstelling van de rechtbank heeft Van Aanholt gesteld dat appellant is aangewezen op afwisseling in zitten, staan en lopen, dan wel de mogelijkheid tot vertreding, dat appellant zich minimaal vijf minuten per werkuur moet kunnen vertreden en dat hij zich kan verenigen met de in de FML vermelde belastbaarheid, met name met de daarin vermelde belastbaarheid ten aanzien van zitten, staan, lopen en afwisseling van houding. Verder heeft Van Aanholt geconcludeerd dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Bij alle functies heeft appellant de mogelijkheid zich te vertreden en is geen sprake van zwaar rugbelastende werkzaamheden. De reactie op zijn rapport van Fokke van 20 november 2018 is voor Van Aanholt geen aanleiding geweest zijn conclusies te wijzigen.

2.2.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusies van Van Aanholt over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft de conclusies van Van Aanholt over appellants belastbaarheid begrijpelijk en overtuigend geacht. Zij heeft geen grond gezien om te twijfelen aan het oordeel van deze deskundige en daarom de medische grondslag van het bestreden besluit juist geacht. In het feit dat Van Aanholt van mening is dat appellant vijf minuten per uur dient te vertreden, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de FML onjuist te achten, omdat hierin immers is vermeld dat appellant de mogelijkheid dient te hebben tot vertreding. Dat daarbij een exact aantal minuten zou moeten zijn vermeld, heeft de rechtbank niet noodzakelijk geacht als het, zoals hier, gaat om een beperkt aantal minuten per uur.

2.3.

De rechtbank heeft wat Van Aanholt heeft vermeld over de geschiktheid van de geduide functies buiten beschouwing gelaten. De rechtbank heeft op grond van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 oktober 2017 geoordeeld dat uitgaande van de FML het aannemelijk is dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van baliemedewerker (SBC-code 315150), boekhouder, kassier (SBC-code 515070) en transportplanner, medewerker bevrachting (SBC-code 484010) en de reservefuncties acquisiteur (advertenties, reclame), verkoper (SBC-code 516180) en schadecorrespondent (SBC-code 516080) te vervullen. Over de in de FML aangegeven noodzaak tot afwisseling van houding heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat in de geduide functies niet langdurig een gedwongen zithouding wordt aangenomen. Daarnaast kan men – zo nodig ook tijdens de gescoorde zitduur – kortdurend vertreden of kortdurend staan, waarmee de zithouding ook kan worden onderbroken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien dit standpunt niet juist te achten. De functies voldoen aan het door Van Aanholt vermelde vereiste dat appellant minimaal vijf minuten per uur moet kunnen vertreden. Ook de totaalbelasting van de functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzocht en daarmee de geschiktheid voldoende overtuigend toegelicht.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant verzekeringsgeneeskundige rapporten van D. van Arkel, verzekeringsarts en medisch adviseur, van 17 juli 2020 en 6 juli 2021 en een door Van Arkel opgestelde FML ingebracht. Onder verwijzing naar de rapporten van Van Arkel heeft appellant aangevoerd dat de FML dient te worden aangepast op de items zitten, staan en afwisseling van houding. Appellant heeft aangevoerd dat in ieder geval wat Van Aanholt in zijn rapporten heeft vermeld over vertreden, moet worden vertaald in een aangepaste FML. Ook is in de FML niet tot uitdrukking gebracht dat appellant bekend is met hooikoorts en huisstofmijt.

Appellant heeft herhaald dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen gelet op zijn beperkingen. Nu in de FML ten onrechte niet is opgenomen dat hij minimaal vijf minuten per werkuur moet kunnen vertreden, dient eerst de FML te worden aangepast en vervolgens een nieuw arbeidskundig onderzoek plaats te vinden. Volgens appellant moet sprake zijn van een substantiële onderbreking van zitten en moet worden onderzocht of werkgevers een dergelijke substantiële onderbreking accepteren. Appellant heeft een arbeidskundige expertise laten verrichten door register arbeidsdeskundige J.F. Stoffijn. In een rapport van 5 januari 2021, aangevuld op 5 juli 2021, is Stoffijn, uitgaande van de door Van Arkel opgestelde FML, tot de conclusie gekomen dat de vijf geselecteerde functies niet passend zijn. Stoffijn heeft onder meer opgemerkt dat de functies volgens hem in onvoldoende mate mogelijkheden bieden tot vertreden voor tenminste vijf minuten tijdens ieder uur en de belasting bij zitten is volgens hem niet in overeenstemming met de mogelijkheden van appellant. Voorts heeft appellant een rapport van J.R. Beukema, juridisch adviseur en arbeidsdeskundige, van 18 augustus 2021 ingebracht. Ook Beukema heeft de geselecteerde functies niet passend geacht. Hij heeft van iedere functie gesteld dat het niet reëel is te veronderstellen dat het werk minimaal 40x per dag 1 minuut onderbroken kan worden door zich vijf maal per uur te vertreden. Appellant heeft gesteld dat het Uwv niet heeft aangetoond dan wel gemotiveerd dat in de geselecteerde functies extra vertredingsmomenten door de werkgever worden toegestaan. Het Uwv heeft mogelijk bestaande notities van de arbeidsdeskundig analist hieromtrent niet ingebracht, zodat geen sprake is van de vereiste transparantie/kenbaarheid van het systeem.

3.2.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 september 2021 aanleiding gezien om de FML bij het beoordelingspunt 5.9 (afwisseling van houding) anders in te vullen, in die zin dat niet meer is vermeld “geen gedwongen zitten, vertreden moet mogelijk zijn”, maar “geen gedwongen zitten, moet minimaal vijf minuten per uur kunnen vertreden”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij opgemerkt dat Van Aanholt volgens hem niet minimaal vijf minuten achtereen heeft bedoeld, omdat dan geen sprake meer is van afwisseling. De overige door Van Arkel toegevoegde beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overgenomen. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 3 november 2021 op de FML nog een beperking op beoordelingspunt 3.9.1 vanwege allergie voor huisstofmijt, honden en katten toegevoegd. Op de FML van 3 november 2021 ontbreekt de aanvulling als opgenomen in de FML van 21 september 2021 bij beoordelingspunt 5.9. Het Uwv heeft opgemerkt dat die toevoeging per abuis is wegevallen en dat de FML’s van 21 september 2021 en 3 november 2021 in onderlinge samenhang moeten gelezen worden. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 oktober 2019, 1 oktober 2021 en 15 november 2021, waarin de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteen heeft gezet dat in de geselecteerde functies afdoende mogelijkheid bestaat om naar behoefte te vertreden. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 14 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 80%.

4.3.

Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit wordt als volgt overwogen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van 4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139, geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van Van Aanholt, dat op verzoek van de rechtbank is uitgebracht, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant zijn bij de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent. Evenals de rechtbank volgt de Raad de conclusies die Van Aanholt heeft getrokken uit zijn onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het rapport van Van Aanholt als uitgangspunt voor de beoordeling genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 9 oktober 2019 en 21 september 2021 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat appellant minimaal vijf minuten per uur zal moeten kunnen vertreden en dat het vertreden van appellant vanwege de door Van Aanholt genoemde noodzaak tot afwisseling van houding niet een aaneengesloten periode behoeft te zijn. Voor meer beperkingen, zoals Van Arkel heeft voorgesteld, biedt het rapport van Van Aanholt geen aanknopingspunten. Met de aanvullingen bij de beoordelingspunten 3.9.1 en 5.9 in de FML’s van 21 september 2021 en 3 november 2021 in verband met de aanwezige allergie en hooikoortsklachten en de noodzakelijke vertreding is de medische grondslag van het bestreden besluit afdoende.

4.4.

Over de geschiktheid van de geselecteerde functies overweegt de Raad als volgt. De motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de geschiktheid van de functie medewerker klantenservice (SBC-code 315150) volgt de Raad niet. Dat appellant tijdens telefoondienst, waarbij gedurende 2 werkuren 1 maal 60 minuten achtereen moet worden gezeten, kan vertreden is niet aannemelijk, nu tijdens de telefoondienst aan een bureau met een headset en achter een computer moet worden gewerkt. Uitgaande van de gestelde beperkingen in de FML’s van 21 september 2021 en 3 november 2021 kan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de overige geselecteerde functies geschikt zijn, worden gevolgd. Gelet op de reeds volgens de Resultaten functiebeoordeling in de functies voorkomende afwisseling tussen zitten, staan en lopen in combinatie met de vanwege de aard van deze functies bestaande mogelijkheid om te vertreden (bijvoorbeeld voor koffie halen, collegiaal overleg, een kort loopje maken, naar het toilet gaan) bestaan in deze functies voldoende mogelijkheden voor appellant om aan zijn behoefte tot vertreden tegemoet te komen. Ook de beperking op beoordelingspunt 3.9 levert voor de geschiktheid van deze functies geen problemen op. Het vervallen van de functie medewerker klantenservice heeft tot gevolg dat de berekende mate van arbeidsongeschiktheid en resterende verdiencapaciteit onjuist is. Als gevolg van dit arbeidskundig gebrek kan het bestreden besluit niet in stand blijven.

4.5.

Voor het standpunt van appellant dat sprake is van notities van een arbeidskundig analist die voor appellant niet kenbaar zijn, bestaat geen grond. De Raad verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737, waarin een uitgebreide toelichting van het Uwv is vermeld over de wijze waarop functies in het CBBS worden opgenomen voor gebruik bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Gelet op deze toelichting heeft de Raad geconcludeerd dat niet kan worden gezegd dat bij gebruikmaking van het CBBS sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. In beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. In de resultaat functiebeoordeling is bij verschillende beoordelingspunten toelichting door een arbeidsdeskundig analist vermeld. In de rapporten van 1 oktober 2021 en 15 november 2021, naar aanleiding van de door appellant opgeworpen vragen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nadere toelichting van de arbeidsdeskundig analist over “zitten en vertreden” vermeld. Nu appellant deze aanvullende toelichting niet met andersluidende gegevens heeft bestreden, is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze informatie en het daarop gebaseerde standpunt van het Uwv dat de geselecteerde functies geschikt zijn.

4.6.

Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Het Uwv wordt opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep open staat.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten in beroep voor Fokke, verzekeringsarts, optredend als arts-gemachtigde, komen voor vergoeding in aanmerking. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef, en onder f, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor de arts-gemachtigde de helft van het aantal uit de bijlage voortvloeiende punten toegekend. De kosten worden begroot op € 971,85 (0,5 punt voor het aanvullend beroepschrift, 0,25 voor zienswijze na deskundige, 0,5 punt voor de zitting en € 23,10 aan reiskosten) in beroep en € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) in hoger beroep, in totaal € 2.489,85 voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ter waarde van € 174,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 oktober 2017;

-

draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van totaal € 2.489,85;

-

bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en P.C. van der Vegt als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) L.R. Kokhuis