Centrale Raad van Beroep, 06-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:769, 20/3620 WIA
Centrale Raad van Beroep, 06-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:769, 20/3620 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 april 2022
- Datum publicatie
- 15 april 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:769
- Zaaknummer
- 20/3620 WIA
Inhoudsindicatie
In geschil is ten eerste of de rechtbank op goede gronden geen procesbelang heeft vastgesteld. Met het bestreden besluit wordt de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tegenover appellant bekort. Appellant wil met het beroep tegen het bestreden besluit bereiken dat de loondoorbetalingsverplichting voortduurt. Dit resultaat kan appellant met het beroep daadwerkelijk bereiken en dit kan voor hem feitelijk betekenis hebben. Dat appellant met ingang van de datum waarop de loondoorbetalingsverplichting eindigt, een IVA-uitkering is toegekend, doet daar niet aan af. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt dan ook. Het standpunt van appellant dat geen sprake was van een positief re-integratieresultaat en dat de re-integratie door Randstad een ‘wassen neus’ was omdat hij niet kon re-integreren door ziekte en Randstad niets heeft gedaan met zijn verzoek om de opleiding singer/songwriter te willen volgen, kan niet tot het oordeel leiden dat de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de tekortkomingen zijn hersteld, niet gevolgd zou moeten worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat er sprake was van een naar behoren afgerond re-integratietraject. Er was geen mogelijkheid te re-integreren in spoor 1. Appellant betwist dit ook niet. Uit het eindrapport van Randstad blijkt dat er voldoende inspanningen zijn gedaan om appellant te begeleiden richting werken als zelfstandige (spoor 2). Dat deze activiteiten een ‘wassen neus’ waren zoals appellant stelt, blijkt uit dit rapport niet. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt dan ook ongegrond verklaard. De overige gronden van appellant vallen buiten de omvang van dit geding. Uit 4 en 5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de besluiten die het Uwv heeft genomen – van 29 april 2019 en het bestreden besluit – over de bekorting van de loonsanctie niet onrechtmatig zijn. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
Uitspraak
Datum uitspraak: 6 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2020, 19/3488 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich via beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
Appellant heeft vanaf 1 juli 1984 werkzaamheden verricht in dienst van de gemeente [gemeente] (werkgever), laatstelijk als directievoerder weg- en waterbouw. Op 30 augustus 2016 is appellant uitgevallen voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Op 8 juni 2018 is een aanvraag om een uitkering ingediend, op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 20 juni 2018 heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte verlengd met 52 weken (zogenoemde loonsanctie), tot 27 augustus 2019. De inhoudelijke beoordeling van de WIA-aanvraag is daarom uitgesteld. De tegen de loonsanctie ingediende bezwaren, van appellant en zijn werkgever, zijn ongegrond verklaard.
Op 1 april 2019 heeft de werkgever bij het Uwv gemeld dat de tekortkoming is hersteld. Bij rapport van 26 april 2019 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv geconcludeerd dat sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat.
Bij besluit van 29 april 2019 heeft het Uwv de periode van de loonsanctie bekort tot en met 5 juni 2019.
Bij besluit van 2 juli 2019 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 6 juni 2019 een IVA-uitkering toegekend. Appellant is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 april 2019, tegen de bekorting van de loonsanctie tot 6 juni 2019. Bij de beslissing op bezwaar van 22 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Ter zitting is duidelijk geworden dat de duur van de loonsanctie is bekort, omdat aan appellant een IVA-uitkering is verstrekt, waardoor verdere re-integratie onmogelijk is geworden. Dit brengt mee dat het resultaat van het door appellant ingediende beroepschrift voor hem geen feitelijke betekenis kan of zal hebben. Appellant heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij geen financieel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Hij heeft ter zitting verklaard dat de zaak wel inhoudelijk beoordeeld dient te worden omdat de werkgever veel fouten heeft gemaakt in het re-integratietraject, alsmede in een lange tijd daarvoor, onder andere met burn-outs als gevolg. Appellant wil dat dit door middel van een rechterlijke uitspraak vastgesteld wordt. De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen sprake is van een procesbelang als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn belang is gelegen in de schade die hij heeft geleden en nog steeds lijdt als gevolg van het leed dat hem is aangedaan door de werkgever. De aangevallen uitspraak is onjuist en gebaseerd op valse informatie van het Uwv en duidt er volgens appellant op dat – met verwijzing naar de toeslagaffaire – er niet naar hem wordt geluisterd en dat hij als burger machteloos staat. De beoordeling van de rechtbank gaat voorbij aan de aangetoonde disproportioneel en buitensporig schadelijke maatschappelijke gevolgen van het besluit van Uwv. De loonsanctie is een veel te licht middel om zijn werkgever te corrigeren. De werkgever moet het loon doorbetalen en het Uwv moet de schade vergoeden die hij lijdt. De werkgever heeft de re-integratie vanaf juni 2018 uitbesteed aan Randstad. Deze re-integratie stelde niets voor. Van de negen maanden was hij ongeveer vier maanden ziek en met zijn voorstel voor een opleiding als singer/songwriter is niets gedaan. De loonsanctie is dan ook ten onrechte bekort. Deze procedure kan volgens appellant niet worden los gezien van het leed dat de werkgever hem heeft aangedaan en de schade die hij lijdt als gevolg van procedures die hij nu voert met het Uwv.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Indien de Raad toch van mening is dat appellant procesbelang heeft dan is alleen de beoordeling van artikel 25 van de Wet WIA in geschil. Niet in geschil zijn de verstoorde arbeidsrelatie met de werkgever en de met het Uwv gevoerde procedures over de betaling van de WIA-uitkering. Wat appellant voor ogen staat kan in deze beroepsprocedure niet worden bereikt. Verwezen wordt naar het rapport van 13 november 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hierin is gemotiveerd waarom er geen reden was om het verzoek van de werkgever – om de verlengde loondoorbetalingsverplichting te bekorten – niet te honoreren. Daarbij wordt alleen getoetst of de eerder vastgestelde tekortkomingen in voldoende mate zijn hersteld. Er vindt dan niet nogmaals een beoordeling plaats van de re-integratie inspanningen van de werkgever gedurende de ziekteperiode voorafgaande aan de opgelegde loonsanctie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In geschil is ten eerste of de rechtbank op goede gronden geen procesbelang heeft vastgesteld.
Zoals ook door de rechtbank in overweging 5 van de aangevallen uitspraak vermeld, is in vaste rechtspraak van de Raad, zoals in de uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119, neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
Met het bestreden besluit wordt de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tegenover appellant bekort. Appellant wil met het beroep tegen het bestreden besluit bereiken dat de loondoorbetalingsverplichting voortduurt. Dit resultaat kan appellant met het beroep daadwerkelijk bereiken en dit kan voor hem feitelijk betekenis hebben. Dat appellant met ingang van de datum waarop de loondoorbetalingsverplichting eindigt, een IVA-uitkering is toegekend, doet daar niet aan af.
Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt dan ook. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Appellant heeft inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit ingediend en het Uwv heeft hierop verweer gevoerd. Met het oog op definitieve geschilbeslechting zal de Raad het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling van het bestreden besluit.
De in artikel 25 van de Wet WIA neergelegde verplichtingen van een werkgever en een werknemer hebben als doel om met een effectieve verzuim- en re-integratieaanpak, instroom van een werknemer in de WIA te voorkomen. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter is uitgewerkt hoe het Uwv beziet of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
In geschil is of het Uwv terecht de opgelegde loonsanctie – de verlengde loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA – heeft bekort naar 6 juni 2019, omdat de op grond van het negende lid vastgestelde tekortkoming is hersteld.
Het Uwv heeft aan de werkgever een verlenging van 52 weken van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte (loonsanctie) opgelegd tot 27 augustus 2019 omdat het Uwv van mening was dat de werkgever niet voldoende had gedaan om appellant te re-integreren. De tekortkomingen van de werkgever zijn neergelegd in het rapport van 25 oktober 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Er was sprake van een arbeidsconflict en de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten was niet goed gevolgd.
Bij rapport van 26 april 2019 is een arbeidsdeskundige van het Uwv op grond van het eindrapport van Randstad, actuele informatie van de bedrijfsarts, belastbaarheidsgegevens van een verzekeringsarts en informatie van de werknemer en de werkgever, tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. Appellant werkt weliswaar niet terwijl hij wel arbeidsmogelijkheden heeft, maar er is een adequaat re-integratietraject spoor 2 afgerond en in die zin is er wel sprake van een bevredigend re-integratieresultaat. De werkgever had al inzichtelijk en aannemelijk gemaakt dat er geen herplaatsingsmogelijkheden waren in de eigen organisatie. De inspanning van werkgever is nu voldoende omdat alle stappen zijn gezet die van een werkgever in het kader van de Wet verbetering poortwachter verwacht mogen worden. Een verzekeringsarts van het Uwv vindt het plausibel dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd appellant niet met mediation te belasten en de werkgever heeft dan ook een deugdelijke grond aangevoerd waarom er geen mediationtraject is ingezet.
Na het bezwaar en beroep van appellant heeft bij rapporten van 20 augustus 2019 en 13 november 2019 een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder toegelicht dat voldaan is aan de vereisten voor het repareren van de tekortkoming. Als een bevredigend resultaat aantoonbaar niet kan worden bereikt, kan ook van een naar behoren afgerond re-integratie traject worden gesproken als spoor 1 voldoende is onderzocht en een adequaat re-integratie traject spoor 2 is opgestart en waar mogelijk is afgerond. Nu het arbeidsconflict niet was opgelost was er geen mogelijkheid om te re-integreren in spoor 1. Appellant zag zelf ook geen mogelijkheden meer bij zijn werkgever. Tijdens het traject bij Randstad is men tot het inzicht gekomen dat richten op zelfstandig ondernemerschap de grootste kans op succes heeft. Omdat een traject richting werken als zelfstandige niet heel gebruikelijk is, is daarvoor een gespecialiseerde adviseur ingezet. Uit het eindrapport van Randstad blijkt dat het traject van juni 2018 tot februari 2019 heeft geduurd. In november 2018 zijn onderwerpen besproken als de stand van zaken, inschrijven bij de Kamer van Koophandel, ideeën over te nemen stappen, auteursrecht kwesties en hoe naamsbekendheid te verkrijgen. In januari en februari 2019 zijn afspraken afgezegd wegens verzuim van appellant. De bekorting van de loonsanctie heeft volgens het Uwv dan ook op juiste gronden plaats gevonden.
Het standpunt van appellant dat geen sprake was van een positief re-integratieresultaat en dat de re-integratie door Randstad een ‘wassen neus’ was omdat hij niet kon re-integreren door ziekte en Randstad niets heeft gedaan met zijn verzoek om de opleiding singer/songwriter te willen volgen, kan niet tot het oordeel leiden dat de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de tekortkomingen zijn hersteld, niet gevolgd zou moeten worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat er sprake was van een naar behoren afgerond re-integratietraject. Er was geen mogelijkheid te re-integreren in spoor 1. Appellant betwist dit ook niet. Uit het eindrapport van Randstad blijkt dat er voldoende inspanningen zijn gedaan om appellant te begeleiden richting werken als zelfstandige (spoor 2). Dat deze activiteiten een ‘wassen neus’ waren zoals appellant stelt, blijkt uit dit rapport niet. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt dan ook ongegrond verklaard. De overige gronden van appellant vallen buiten de omvang van dit geding.
6. Uit 4 en 5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
7. Voor toekenning van een bedrag aan schadevergoeding, zoals appellant heeft verzocht, is alleen ruimte als de gestelde schade is gerelateerd aan een onrechtmatig besluit van het Uwv of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de besluiten die het Uwv heeft genomen – van 29 april 2019 en het bestreden besluit – over de bekorting van de loonsanctie niet onrechtmatig zijn. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat hetgeen appellant wil bereiken, genoegdoening door de werkgever en de erkenning dat de werkgever hem – volgens appellant – heeft ziek gemaakt en gehouden, niet met de onderhavige procedure kan worden bereikt.
8. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze bestaan uit de reiskosten van appellant tot een bedrag van € 56,06.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2020 ongegrond;
- -
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 56,06;
- -
-
bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) S.C. Scholten