Centrale Raad van Beroep, 05-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:786, 20/3632 PW
Centrale Raad van Beroep, 05-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:786, 20/3632 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 april 2022
- Datum publicatie
- 21 april 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:786
- Zaaknummer
- 20/3632 PW
Inhoudsindicatie
Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand voor een procedure ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf van de echtgenoot terecht afgewezen.
De eigen bijdrage voor rechtsbijstand waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd, heeft betrekking op een gerechtelijke procedure ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar echtgenoot. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten van het bestaan van appellante zelf, zodat alleen al hierom aan appellante niet met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand in deze kosten kan worden verleend. Dat appellante en haar echtgenoot samen bezwaar hebben gemaakt en de procedure ook voor appellante wordt gevoerd, betekent niet dat geoordeeld zou moeten worden dat toch sprake is van kosten van het bestaan van appellante zelf.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 september 2020, 20/2595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)
Datum uitspraak: 5 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. M. Wiersma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt bijstand. Zij heeft op 9 december 2019 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand tot een bedrag van € 145,- voor de kosten van de eigen bijdrage van rechtsbijstand voor het maken van bezwaar tegen de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging.
Bij besluit van 30 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 april 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag betrekking heeft op kosten voor een procedure ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor de in het buitenland verblijvende echtgenoot van appellante. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten van appellante zelf zodat aan appellante reeds hierom geen bijzondere bijstand voor deze kosten kan worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 1.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of
het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
De eigen bijdrage voor rechtsbijstand waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd, heeft betrekking op een gerechtelijke procedure ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar echtgenoot. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten van het bestaan van appellante zelf, zodat alleen al hierom aan appellante niet met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand in deze kosten kan worden verleend. Vergelijk de uitspraak van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7183. Dat appellante en haar echtgenoot samen bezwaar hebben gemaakt en de procedure ook voor appellante wordt gevoerd, betekent niet dat geoordeeld zou moeten worden dat toch sprake is van kosten van het bestaan van appellante zelf.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M. Zwart