Centrale Raad van Beroep, 19-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:107, 21/4222 WIA
Centrale Raad van Beroep, 19-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:107, 21/4222 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 januari 2023
- Datum publicatie
- 24 januari 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:107
- Zaaknummer
- 21/4222 WIA
Inhoudsindicatie
Het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt niet onderschreven. De conclusie is dat er onvoldoende functies zijn om de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op te kunnen baseren. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door vast te stellen dat appellant met ingang van 1 september 2019 in aanmerking wordt gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Uitspraak
21 4222 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 oktober 2021, 20/2317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 januari 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia. Het onderzoek is na de zitting heropend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord. Vervolgens hebben partijen op elkaars standpunt gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
OVERWEGINGEN
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor gemiddeld 36,85 uur per week. Op 7 november 2010 heeft appellant zich ziek gemeld voor zijn werk na een ernstig auto-ongeval in Duitsland, waarbij zijn 3-jarige dochter om het leven is gekomen en appellant zelf ernstig gewond is geraakt. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 3 juni 2014 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
Naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling van de ex-werkgever, heeft het Uwv bij besluit van 7 december 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 66,23%. Appellant werd meer arbeidsgeschikt geacht dan voorheen, maar zijn WGAloonaanvullingsuitkering wijzigde hierdoor niet. Na een bezwaar- en beroepsprocedure, welke heeft geleid tot de uitspraak ECLI:NL:RBOVE:2017:4713, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 69,58%. Bij besluit van 1 november 2018 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant per 1 januari 2019 beëindigd en hem in aansluiting daarop een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Op 9 december 2019 heeft appellant zich bij het Uwv gemeld vanwege een verslechterde gezondheid vanaf 1 september 2019. Naar aanleiding van deze melding heeft appellant op 25 februari 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 mei 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 76,45%. Het Uwv heeft bij besluit van 25 mei 2020 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is gewijzigd, maar dat de hoogte van zijn uitkering niet wijzigt en appellant een WGA-vervolguitkering blijft ontvangen op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest en is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend onderbouwd welke beperkingen appellant heeft. Dat sterkere beperkingen aan de orde zijn blijkt niet uit de door appellant overgelegde brief van de Bosnische psychiater M. Hasanovic. De situatie die daar wordt beschreven komt overeen met die in de brief van psychiater L.E. Bolt van 15 februari 2020 en de medische rapporten van het Uwv. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat het overlijden van de schoonmoeder van appellant op 15 februari 2021 heeft plaatsgevonden na de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te raadplegen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. De rechtbank heeft daarom geconcludeerd dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 76,45% en terecht de WIA-uitkering ongewijzigd heeft voortgezet naar de klasse 65 tot 80%.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Volgens appellant komt uit de stukken naar voren dat zijn psychische situatie is verslechterd ten opzichte van de beoordeling die in 2016 is uitgevoerd. Hij ervaart een toename van stemmen en hallucinaties en heeft dat ook gemeld bij zijn verzoek om herbeoordeling. Hij komt door deze klachten moeilijk de deur uit en deze klachten verhinderen zijn communicatie met anderen. Ook zijn boosheidsklachten zijn toegenomen. In verband met de toename van zijn klachten heeft appellant zich in 2020 gewend tot de Bosnische psychiater Hasanovic. Zelfs als zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is van een toename van de medische beperkingen ten opzichte van de medische beoordeling in 2016, dan meent appellant dat hij toch volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Het gaat daarbij met name om de functies bezorger, post, kranten, folders e.d. (geen auto) (SBC-code 111242) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334).
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 8 juli 2022 en 27 september 2022 nader toegelicht waarom appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies bezorger post, kranten, folders e.d. (geen auto) (SBC-code 111242) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) kan vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 september 2019 heeft vastgesteld op 76,45% en de WIA-uitkering terecht ongewijzigd heeft gelaten.
Het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de juistheid van de medische beperkingen, zoals verwoord in de FML van 12 mei 2020, wordt onderschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben voldoende gemotiveerd dat er per 1 september 2019 geen sprake is van een toename van de medische beperkingen ten opzichte van de beoordeling in 2016.
Uit de in bezwaar overgelegde brief van psychiater Bolt van 15 april 2020 blijkt dat bij appellant sprake is van PTSS in combinatie met een depressieve stoornis, waarbij in wisselende mate sprake is van psychotische klachten in de vorm van hallucinatoire belevingen. Verder is in deze brief beschreven waaruit de behandeling van appellant bestaat en dat hij ook een EMDR-behandeling volgt bij een psychiater in Bosnië. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat zij de door psychiater Bolt vermelde diagnoses hebben onderkend en ook bekend waren met de behandelingen die appellant krijgt voor zijn psychische klachten. In de FML zijn aanzienlijke beperkingen opgenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant en daarnaast is ook een urenbeperking opgenomen. Uit de brief van psychiater Bolt blijkt niet dat appellant op de datum in geding meer of verdergaand beperkt was, dan is vermeld in de FML van 12 mei 2020. Ook de in beroep overgelegde brief van de Bosnische psychiater Hasanovic van 23 februari 2021 biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft er daarbij terecht op gewezen dat het overlijden van de schoonmoeder van appellant heeft plaatsgevonden na de datum in geding.
Het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt niet onderschreven.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 september 2022 toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, uit preventief oogpunt, het beroepsmatig besturen van een voertuig niet mogelijk acht, maar dat dit niet betekent dat appellant niet anderszins zou kunnen deelnemen aan het verkeer. In de functie van bezorger post, kranten, folders e.d. (geen auto) (SBC-code 111242) hoeft geen voertuig te worden bestuurd. Daarom is er volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen reden om deze functie ongeschikt te achten voor betrokkene op dit punt. In de functie is wel sprake van verkeersdeelname, maar daar is betrokkene niet voor beperkt.
Appellant heeft terecht betoogd dat onduidelijk blijft waarom hij niet aan het verkeer kan deelnemen door beroepsmatig autorijden, maar wel per scooter of per fiets, zoals in de functie van bezorger post, kranten, folders e.d. (geen auto) (SBC-code 111242) is vereist. Appellant is beperkt ten aanzien van het vasthouden van aandacht en het verdelen van aandacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 juli 2022 toegelicht dat het bij het verdelen van de aandacht gaat om het schakelen tussen verschillende auditieve en visuele informatiebronnen in combinatie met het verrichten van handelingen, zonder het overzicht te verliezen en dat de gelijktijdigheid van de informatie en handelingen hierbij van belang is. Het Uwv heeft niet duidelijk gemaakt waarom appellant daartoe in staat is in de functie van bezorger, post, kranten, folders e.d. (geen auto) (SBC-code 111242). In deze functie zullen zich regelmatig verkeerssituaties voordoen waarbij appellant snel en adequaat moet reageren op onverwachte gebeurtenissen in het verkeer. Daarbij is van belang dat uit de functiebeschrijving blijkt dat appellant met twee fietstassen, met een gewicht tot 20 kilogram, per fiets of scooter door het verkeer naar de bezorgwijk moet rijden om aldaar de post, kranten en/of folders te bezorgen. Daarbij komt dat niet alleen de cognitieve klachten maar ook het medicatiegebruik het reactievermogen van appellant vermindert. Bovendien heeft appellant psychotische klachten. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de Raad van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functie bezorger post, kranten, folders e.d. (geen auto) (SBC-code 111242) geschikt was voor appellant op de datum in geding.
Op grond van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt de arbeidsongeschiktheidsschatting (mede) gebaseerd op ten minste drie verschillende functies, die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Zoals het Uwv ter zitting heeft bevestigd zijn aan het bestreden besluit drie functies ten grondslag gelegd en heeft de arbeidsdeskundige geen andere geschikte functies met voldoende arbeidsplaatsen kunnen duiden. Nu niet vaststaat dat appellant medisch geschikt is voor de functie bezorger, post, kranten, folder e.d. (geen auto) (SBC-code 111242), is de conclusie dat er onvoldoende functies zijn om de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op te kunnen baseren. De arbeidskundige gronden van appellant tegen de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) behoeven daarom geen bespreking meer.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van een deugdelijke motivering te voorzien. De Raad ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door vast te stellen dat appellant met ingang van 1 september 2019 in aanmerking wordt gebracht voor een WGAvervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 2.511,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting) aan kosten voor rechtsbijstand. Totaal: € 4.185,-. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 6 november 2020;
- bepaalt dat appellant met ingang van 1 september 2019 in aanmerking wordt gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 4.185,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Winters