Home

Centrale Raad van Beroep, 19-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:111, 21/1608 WIA

Centrale Raad van Beroep, 19-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:111, 21/1608 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 januari 2023
Datum publicatie
24 januari 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:111
Zaaknummer
21/1608 WIA

Inhoudsindicatie

De volledige arbeidsongeschiktheid van appellant is niet duurzaam, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA geen recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Voldoende medische grondslag. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk toegelicht dat verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant verwacht wordt door re-integratie.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 januari 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 maart 2021, 20/5293 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft het Uwv verzocht om een nadere motivering. Het Uwv heeft op dit verzoek gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 november 2022.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was sinds 2008 binnen WSW-verband in dienst bij de [naam]-groep, waar hij sinds 2012 werkzaam was als productiemedewerker A voor gemiddeld 35,86 uur per week. Voor dit werk is hij op 27 juli 2017 uitgevallen met psychische klachten. Bij besluit van 4 juli 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 9 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.

1.2.

Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het besluit van 4 juli 2019 is herroepen voor wat betreft de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering. Deze is gewijzigd van 8 oktober 2021 in 8 augustus 2021. Voor het overige is het besluit van 4 juli 2019 in stand gelaten. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen IVA-uitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 januari 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 januari 2020 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij op de hoogte was van de door appellant gestelde klachten en dat zij ook wist van het verloop over de afgelopen jaren. Zij heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de beperkingen van appellant (vooralsnog) niet duurzaam zijn te achten, op basis waarvan zij nog mogelijkheden ziet voor verbetering en waarom zij van mening is dat appellant zijn werkzaamheden in WSW-verband (op termijn) zou kunnen hervatten. Zij heeft gerapporteerd dat de psychische klachten van appellant al jaren bestaan en dat appellant met deze klachten ook heeft gewerkt in WSW-verband. Zij acht structuur en activiteit wenselijk voor appellant omdat dat zou kunnen bijdragen aan het beter functioneren van appellant. Daarbij is appellant gebaat bij adequate aansturing, begeleiding en een prikkelarme omgeving en een omgeving waarbij geen conflicten kunnen optreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het wenselijk dat de re-integratie geleidelijk wordt opgestart met 20 uur per week. Appellant kan binnen WSW-verband arbeid verrichten, rekening houdend met de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 13 juni 2019. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant onvoldoende onderbouwd waarom de conclusie van het Uwv over de duurzaamheid van zijn arbeidsongeschiktheid geen stand kan houden. De stelling van appellant dat de psychische klachten al jaren spelen en ondanks behandelingen en medicatie niet verbeteren, is daarvoor onvoldoende. Appellant heeft zijn beroep niet onderbouwd met medische gegevens. Bij de rechtbank is geen twijfel gerezen over het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zodat geen aanleiding is gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

3.1.

Appellant heeft zijn gronden zoals aangevoerd in bezwaar en beroep gehandhaafd. Appellant is van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is zodat aan hem een IVA-uitkering moet worden toegekend. Hij is al jaren bekend met ernstige psychische klachten die ondanks intensieve behandelingen en medicatie niet zijn verbeterd en een chronisch karakter hebben gekregen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 9 augustus 2019, ook duurzaam is, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

4.2.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4.3.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

4.4.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 14 november 2022 inzichtelijk heeft toegelicht dat verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant verwacht wordt door re-integratie. Appellant wordt met name boos over het gepieker dat hij de hele dag heeft. Re-integratie binnen het mentaal lichte WSW-werk kan hierin een verbetering geven omdat appellant tijdens het uitvoeren van het werk wordt afgeleid van het gepieker omdat hij zich moet focussen op de simpele werkzaamheden die van hem worden verwacht. Met het hervatten in mentaal niet-belastend werk wordt structuur bereikt. Het hebben van structuur en het uitvoeren van activiteiten binnen een setting waar met de andere voorwaarden rekening wordt gehouden, kan binnen een jaar na het starten van de re-integratie effect hebben in een verdere verbetering van de belastbaarheid, waardoor appellant zijn maatgevende arbeid van productiemedewerker A binnen WSW-verband weer kan verrichten. Er is geen aanleiding om deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.

(getekend) E. Dijt

(getekend) O.N. Haafkes