Home

Centrale Raad van Beroep, 28-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1234, 21/1336 AKW

Centrale Raad van Beroep, 28-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1234, 21/1336 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 juni 2023
Datum publicatie
30 juni 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1235
Zaaknummer
21/1336 AKW

Inhoudsindicatie

Appellante heeft over 2018 een extra bedrag aan kinderbijslag ontvangen op grond van artikel 7a, tweede lid, van de AKW. De Raad oordeelt dat het inkomen van appellante en haar partner, bestaande uit een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, niet onder het begrip belastbaar loon valt als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB 2001. Met dat begrip wordt gedoeld op inkomen uit tegenwoordige arbeid en niet op periodieke uitkeringen. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op een extra bedrag aan kinderbijslag, heeft de Svb dit terecht herzien en teruggevorderd.

Uitspraak

21/1336 AKW

Datum uitspraak: 28 juni 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2021, 20/3384 en 20/3386 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Met besluiten van 3 december 2019 heeft de Svb het recht op een extra bedrag aan kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a van de AKW1 over 2018 herzien en een bedrag van € 2.040,19 van appellante teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit) bij de herziening en terugvordering over 2018 gebleven.

Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kamer, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 21 juni 2022 vragen van de Raad beantwoord.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 juni 2022. De zaak is gevoegd behandeld met zaak 21/2561 AKW, waarin afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan. Voor appellante is mr. Kramer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

De Raad heeft het onderzoek heropend. De Svb heeft in een brief van 5 december 2022 vragen van de Raad beantwoord en appellante is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellante heeft over 2018 een extra bedrag aan kinderbijslag ontvangen op grond van artikel 7a, tweede lid, van de AKW. De Raad oordeelt dat het inkomen van appellante en haar partner, bestaande uit een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, niet onder het begrip belastbaar loon valt als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB 2001. Met dat begrip wordt gedoeld op inkomen uit tegenwoordige arbeid en niet op periodieke uitkeringen. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op een extra bedrag aan kinderbijslag, heeft de Svb dit terecht herzien en teruggevorderd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontvangt dubbele kinderbijslag op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW, omdat een van haar kinderen een bepaalde mate van intensieve zorg nodig heeft. Appellante en haar partner hebben een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet voor gehuwden.

1.2.

Op 21 januari 2019 heeft appellante over het jaar 2018 een extra bedrag aan kinderbijslag aangevraagd als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de AKW. Daarbij heeft zij aangegeven dat haar inkomen en dat van haar partner afzonderlijk niet hoger is dan € 4.934,- per jaar.

1.3.

De Svb heeft in een besluit van 22 januari 2019 aan appellante over 2018 een bedrag van € 2.040,19 aan extra kinderbijslag toegekend. Daarbij is vermeld dat de Svb in de loop van het jaar de gegevens van appellante zal vergelijken met de gegevens die bij de Belastingdienst bekend zijn. Als appellante onterecht het extra bedrag aan kinderbijslag heeft ontvangen, dan moet zij dit bedrag aan de Svb terugbetalen.

1.4.

Op 30 oktober 2019 heeft de Svb een systeemmelding van de Belastingdienst ontvangen over het inkomen van appellante en haar partner over 2018. Het inkomen was hoger dan het drempelbedrag van € 4.934,-.2

1.5.

In een besluit van 3 december 2019 heeft de Svb het recht op extra kinderbijslag over 2018 herzien. In een tweede besluit van 3 december 2019 heeft de Svb vastgesteld dat appellante het bedrag van € 2.040,19 moet terugbetalen.

1.6.

Het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 3 december 2019 heeft de Svb ongegrond verklaard in een besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit). Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat het inkomen van appellante en haar partner te hoog is om recht te hebben op extra kinderbijslag. Er is geen sprake van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De Svb heeft terecht het recht op extra kinderbijslag over 2018 herzien omdat het inkomen van één van de partners over dat jaar hoger is dan € 4.934,-. Het inkomen van de andere partner is niet van belang. Dit heeft de Svb pas kunnen vaststellen na ontvangst van de gegevens van de Belastingdienst. Appellante is niet gevolgd in haar standpunt dat een bijstandsuitkering geen belastbaar loon is als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet IB 2001. Verder heeft de Svb bij appellante niet het vertrouwen gewekt dat zij over 2018 recht had op een extra bedrag aan kinderbijslag. Er is geen sprake van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft tot slot het beroep dat ziet op het jaar 2017 gegrond verklaard en een proceskostenveroordeling in bezwaar en beroep uitgesproken.

Standpunten in hoger beroep

3.1.

Appellante is van mening dat de Svb het recht op extra kinderbijslag over 2018 ten onrechte heeft herzien en teruggevorderd. Appellante meent dat zij wel recht heeft op extra kinderbijslag. Verder is aangevoerd dat de Svb niet aan zijn onderzoekplicht heeft voldaan voordat het extra bedrag is toegekend en de verwachting heeft gewekt dat appellante recht op dat bedrag had. Er is sprake van dringende redenen om de terugvordering te matigen omdat appellante een inkomen beneden de beslagvrije voet overhoudt.

3.2.

De Svb handhaaft zijn standpunt dat appellante geen recht heeft op extra kinderbijslag. Ook de andere door appellante aangevoerde gronden kunnen volgens de Svb niet slagen.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING