Centrale Raad van Beroep, 01-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1514, 21 / 3854 PW
Centrale Raad van Beroep, 01-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1514, 21 / 3854 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2023
- Datum publicatie
- 7 augustus 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1514
- Zaaknummer
- 21 / 3854 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om herziening. Geen novum in de zin van art. 4:6 Awb. Afwijzing niet evident onredelijk. Appellant wenst met zijn verzoek te bewerkstelligen dat hij over de periode van 19 juli 2019 tot en met 2 februari 2020 alsnog recht krijgt op bijstand. Hij stelt dat hij door het latere terugvorderingsbesluit van het Uwv over die periode met terugwerkende kracht geen inkomen had. Het terugvorderingsbesluit van het Uwv dateert weliswaar van na het eerdere besluit, maar is geen feit of veranderde omstandigheid die, als die eerder bekend was geweest, tot een ander besluit had geleid. Het eerdere besluit was immers een intrekking op grond van art. 54, vierde lid, PW. Appellant had destijds niet binnen de gestelde termijn de gevraagde stukken overgelegd. Het alsnog overleggen van een stuk dat ziet op een inhoudelijke beoordeling over de intrekkingsperiode kan er dan ook niet toe leiden dat wordt teruggekomen van dat eerdere besluit. De afwijzing van het herzieningsverzoek is niet evident onredelijk. Appellant heeft in die periode immers feitelijk beschikt over de middelen om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien.
Uitspraak
21/3854 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2021, 21/1709 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 november 2020 heeft het bestuur de aanvraag van appellant, die het bestuur heeft opgevat als een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 19 juli 2019 tot en met 2 februari 2020, afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht, maar van een verzoek om terug te komen van het besluit van 13 augustus 2019 tot intrekking van zijn bijstand met ingang van 19 juli 2019. Bij besluit van 19 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar ongegrond verklaard en besloten niet terug te komen van het besluit van 13 augustus 2019.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.A. Franssen.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak gaat het om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Partijen zijn daarnaast verdeeld over de vraag of de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een eerder besluit evident onredelijk is. De Raad komt tot het oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb en dat de afwijzing van het verzoek niet evident onredelijk is.