Home

Centrale Raad van Beroep, 15-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1567, 22/3320 PW

Centrale Raad van Beroep, 15-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1567, 22/3320 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 augustus 2023
Datum publicatie
21 augustus 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1567
Zaaknummer
22/3320 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking van bijstand en afwijzing aanvraag. Woning in Marokko. Onderzoek door SOZA XPERT. Het college heeft terecht de bijstand ingetrokken en terecht de aanvraag om bijstand afgewezen. Het onderzoek in het kadaster in Marokko is niet een kerntaak van het college. Hetzelfde geldt voor de taxatie van de woning. Door het onderzoek door SOZA XPERT te laten verrichten, heeft het college dus geen kerntaken ongeoorloofd uitbesteed. Met dit onderzoek is ook geen ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het privéleven van appellante.

Uitspraak

22/3320 PW, 22/3321 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2022, 20/7071 en 21/147 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)

Datum uitspraak: 15 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 16 december 2019 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 30 augustus 2019. Met een besluit van 15 juni 2020 heeft het college een aanvraag om bijstand van appellante afgewezen. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking van de bijstand en afwijzing van de aanvraag gebleven.

Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2023. Voor appellante is mr. Karkache verschenen. Ook is de echtgenoot van appellante verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Raddahi, advocaat, en mr. F.J. Dullens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de bijstand met ingang van 30 augustus 2019 heeft ingetrokken en terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. De Raad komt tot het oordeel dat dit het geval is. Het college mocht de intrekking en de afwijzing van de aanvraag baseren op het onderzoek door bureau SOZA XPERT, omdat dat onderzoek geen kerntaak van het college inhield. Met dit onderzoek is ook geen ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het privéleven van appellante.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontving vanaf 1998 bijstand, laatstelijk samen met haar echtgenoot op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.

1.1.1.

Het college is in 2016 een projectmatig onderzoek gestart naar grensoverschrijdend vermogen, genaamd “Project Onderzoek Vermogen in het buitenland”. In het kader daarvan heeft het college het bureau SOZA XPERT opdracht gegeven de kadastrale registers in Marokko te raadplegen om te onderzoeken of appellante en haar echtgenoot onroerende zaken bezitten in Marokko. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat vanaf 22 februari 2019 in het kadaster van Marokko een woning voor de helft geregistreerd staat op naam van appellante en voor de andere helft op naam van haar echtgenoot en hun dochter. SOZA XPERT heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 11 april 2019. SOZA XPERT heeft het Marokkaanse bedrijf ICOTEX een geveltaxatie van de woning laten verrichten. Dit bedrijf heeft de waarde van de woning vastgesteld op 1.360.000 Marokkaanse Dirham, omgerekend € 125.288,- op basis van de wisselkoers op 11 april 2019.

1.1.2.

Met een brief van 18 juli 2019 heeft het college de bevindingen van het onderzoek aan appellante en haar echtgenoot meegedeeld en hen verzocht om bepaalde gegevens te verstrekken die zien op de woning in Marokko. Per e-mailbericht van 27 augustus 2019 heeft de zoon van appellante en haar echtgenoot meegedeeld dat de uitslag van het onderzoek niet klopt en dat er geen huis in Marokko op naam van zijn ouders staat. Met een besluit van 23 september 2019 heeft het college het recht op bijstand van appellante en haar echtgenoot met ingang van 30 augustus 2019 opgeschort en hen in de gelegenheid gesteld om de eerder gevraagde gegevens over de woning in Marokko alsnog in te leveren tijdens een gesprek op 3 oktober 2019. Appellante en haar echtgenoot zijn op dat gesprek verschenen, maar hebben de gevraagde gegevens niet ingeleverd. Omdat appellante en haar echtgenoot later hebben laten weten dat zij deze gegevens wel wilden inleveren, heeft het college met een brief van 10 oktober 2019 de hersteltermijn verlengd en appellante en haar echtgenoot tot 1 december 2019 de tijd gegeven om de gevraagde gegevens over de woning te verstrekken. Het college heeft deze gegevens niet ontvangen.

1.1.3.

Vervolgens heeft het college het besluit van 16 december 2019 genomen.

1.1.4.

Op 5 februari 2020 hebben appellante en haar echtgenoot een aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden ingediend. Bij de aanvraag hebben appellante en haar echtgenoot drie notariële akten overgelegd. Uit de akte van 29 juli 2019 blijkt dat appellante en haar echtgenoot op die datum twee derde van de woning aan hun dochter hebben geschonken. Uit de notariële akte van 14 november 2019 blijkt dat de dochter van appellante de woning aan appellante heeft geschonken. Uit de notariële akte van 15 november 2019 blijkt dat appelante de woning op die datum aan haar zus heeft geschonken. Met het besluit van 15 juni 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen.

1.1.5.

Met het bestreden besluit is het college bij de intrekking van de bijstand en afwijzing van de aanvraag gebleven. Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat ten minste op 22 februari 2019 onroerend goed op naam van appellante heeft gestaan. Appellante en haar echtgenoot hebben de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat zij in het bezit zijn of zijn geweest van een woning in Marokko. Omdat appellante en haar echtgenoot geen duidelijkheid hebben gegeven over de wijze van verkrijging, de waarde en de wijze van financiering van de woning, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Diezelfde omstandigheden waren bij de aanvraag nog steeds aanwezig, zodat de aanvraag kon worden afgewezen.

Uitspraak van de rechtbank

Het standpunt van appellante

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels