Home

Centrale Raad van Beroep, 27-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1648, 22/3931 PW

Centrale Raad van Beroep, 27-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1648, 22/3931 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 juni 2023
Datum publicatie
25 augustus 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1648
Zaaknummer
22/3931 PW

Inhoudsindicatie

Weigering bijzondere bijstand voor homeopathische middelen. Geen zeer dringende redenen. Kortsluiting. Er zijn geen zeer dringende redenen om bijzondere bijstand voor deze kosten te verlenen, ondanks dat er een voorliggende voorziening is. Appellant heeft met de overgelegde informatie niet aannemelijk gemaakt dat zich zeer dringende redenen voordoen.

Uitspraak

22/3931 PW, 22/3997 PW-VV

Datum uitspraak: 27 juni 2023

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2022, 21/5238 PW (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 27 december 2022

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom (college)

PROCESVERLOOP

Het college heeft met een besluit van 11 januari 2021 een aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor de kosten van homeopathische middelen afgewezen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college is met een besluit van 21 oktober 2021 (bestreden besluit) bij dat besluit gebleven.

De rechtbank heeft met de uitspraak van 15 november 2022 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en op 27 december 2022 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft nadere reacties en stukken ingediend.

De Raad heeft op 7 maart 20231 de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Deze uitspraak is met de uitspraak van 30 mei 20232 vervallen verklaard.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Verzoeker heeft via een telefoonverbinding deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Niessen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van homeopathische middelen op grond van de Participatiewet (PW). Tussen partijen is uitsluitend in geschil of er zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand voor deze kosten te verlenen, ondanks dat er een voorliggende voorziening is. De Raad oordeelt dat verzoeker met de door hem overgelegde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich zeer dringende redenen voordoen. De aangevallen uitspraak blijft in stand en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Verzoeker kampt met een ernstige psychische problematiek en suïcidale gevoelens. Reguliere medicatie werkt volgens verzoeker onvoldoende en geeft veel bijwerkingen. Verzoeker heeft wel enige baat bij de homeopathische middelen die hij gebruikt. Hij heeft op 10 februari 2016 bijzondere bijstand op grond van de PW aangevraagd om deze middelen te kunnen betalen. Het college heeft die aanvraag afgewezen. Verzoeker was het daar niet mee eens, maar de Raad heeft dat besluit uiteindelijk in stand gelaten met een uitspraak van 3 april 2018.3 Verzoeker ontvangt nu vanuit het zogenoemde Doorbraakfonds homeopathische middelen tot een bedrag van € 70,- per maand.

1.2.

Op 19 november 2020 heeft verzoeker opnieuw op grond van de PW bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van homeopathische middelen. De aanvraag heeft onder meer betrekking op cannabidiol (CBD-olie), zwarte zaadolie, diverse vitaminesupplementen en Manuka Bay Honey.

1.3.

Het college heeft vervolgens de besluiten genomen die in het procesverloop zijn vermeld. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning voorliggende voorzieningen zijn in de zin van artikel 15 van de PW. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW is om toch de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen.

Het oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.

Het hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening

3. Verzoeker heeft aangevoerd dat er een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW is om hem de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen. Ter zitting van de Raad heeft verzoeker toegelicht dat hij met de maandelijkse bijdrage uit het Doorbraakfonds wel enige verlichting van zijn klachten kan bewerkstelligen, maar dat deze bijdrage niet toereikend is. Ook doet hij een beroep op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

4.3.

In dit geval acht de voorzieningenrechter een actueel spoedeisend belang aanwezig. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Beoordeling van de hoofdzaak

5. In de hoofdzaak beoordeelt de voorzieningenrechter of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor homeopathische middelen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag van verzoeker in stand gelaten. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

5.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker geen recht heeft op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW, omdat er een voorliggende voorziening bestaat voor de kosten waarvoor verzoeker bijzondere bijstand heeft gevraagd.

Zeer dringende redenen

5.2.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zonder de middelen waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd onmiddellijk in een acute noodsituatie dreigt te komen. Het maandelijkse bedrag dat hij ontvangt uit het Doorbraakfonds is niet voldoende. Hij heeft de middelen nodig om zijn psychose en angsten te verminderen en om het reële risico op suïcidaliteit te verkleinen. Dat volgt volgens verzoeker uit de door hem overgelegde stukken. Deze stukken zijn nieuw ten opzichte van de stukken die hij bij zijn vorige aanvraag heeft ingediend. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.

5.2.1.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan recht op bijstand bestaan in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW. Maar dat kan alleen, als gelet op alle omstandigheden zeer dringende redenen bijstandverlening noodzakelijk maken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Het moet gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat de weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Daarnaast moeten de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is.

5.2.2.

Omdat het hier om een uitzonderingsbepaling gaat, is het aan verzoeker om aannemelijk te maken dat een acute noodsituatie dreigt als hij de middelen waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd niet gebruikt. Verzoeker moet ook aannemelijk maken dat die situatie alleen met bijstandsverlening is te verhelpen.

5.2.3.

Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt diverse stukken overgelegd, waaronder een brief van 21 augustus 2019 van L. Aulbers, zijn toenmalige huisarts. In deze brief schrijft de huisarts dat de eerdere verklaringen die hij als huisarts heeft verstrekt in brieven van 20 april 2018, 4 mei 2018 en 16 mei 2018 nog steeds gelden. In die brieven staat dat alternatieve medicatie voor verzoeker nodig is om de psychose en angsten te verminderen en onder controle te houden. Anders bestaat een hoog risico op suïcidaliteit en ontwrichting van zijn psyche. De alternatieve medicatie helpt volgens de huisarts beter dan de reguliere medicatie (antipsychotica). Hij is rustiger en verzoeker heeft meer coherentie in zijn denken en handelen. Verzoeker heeft ook een brief van 2 november 2022 overgelegd die door hemzelf en door R. Bijl, werkzaam bij het OGGZ, is ondertekend. Daarin staat dat verzoeker bij het niet nemen van de middelen in een diep dal raakt, wat tot suïcidale gevolgen leidt. Verder heeft hij een artikel van 18 december 2016 van W. Schoonen overgelegd, waarin een interview met D. Bijl, arts, is opgenomen. Deze arts betoogt daarin dat psychofarmaca vaak niet goed werken. Daarnaast heeft hij een artikel van april 2016 uit het blad Neurofarmacologie over de werking van CBDolie overgelegd. Verzoeker heeft ook nog een verklaring van 27 november 2019 van familieleden overgelegd. Zij beschrijven daarin dat verzoeker sinds het gebruik van de homeopathische middelen veel rustiger is. Als verzoeker zijn medicijnen niet krijgt, vrezen zijn familieleden voor zijn leven. Verzoeker heeft ten slotte nog een artikel van 5 september 2018 met de titel “Hoe krijg je eindelijk rust in je hoofd?” overgelegd waarin wordt verwezen naar een aantal wetenschappelijke artikelen.

5.2.4.

Uit deze stukken is af te leiden dat verzoeker mogelijk is gebaat bij gebruik van de homeopathische middelen, vooral de CBD-olie. Het college heeft dat ook niet ontkend. Maar hiermee is nog niet aannemelijk dat de door verzoeker gestelde acute noodsituatie werkelijk dreigt als hij de middelen niet gebruikt. De stukken van de huisarts zijn gedateerd, ook afgezet tegenover de datum van de aanvraag. Zonder nadere toelichting is niet duidelijk of de informatie nog actueel is. Verzoeker heeft geen recentere medische informatie overgelegd. De verklaring van verzoeker, die is medeondertekend door R. Bijl is wel vrij recent, maar R. Bijl is geen arts en ook deze verklaring is niet onderbouwd. Uit de informatieve artikelen die verzoeker heeft overgelegd blijkt niet dat het gebruik van de homeopathische middelen, in het bijzonder CBD-olie, voor verzoeker noodzakelijk is. Deze artikelen bevatten algemene informatie die alleen als achtergrondinformatie kan dienen. Dit geldt ook voor het interview met D. Bijl en het artikel van 5 september 2018. De verklaring van de familieleden is niet te zien als objectief en ook die verklaring is niet onderbouwd met enig controleerbaar gegeven.

5.3.

Het college heeft in wat verzoeker heeft aangevoerd wel aanleiding gezien om hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te onderbouwen met een actueel rapport van een onafhankelijke psychiater. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college toegelicht dat het college bereid is om verzoeker tegemoet te komen om aan de op hem rustende bewijslast te voldoen door hem te laten onderzoeken door een onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige. Verzoeker heeft zich echter op het standpunt gesteld dat uit de informatie die hij heeft overgelegd al voldoende blijkt dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW, zodat een onderzoek door een verzekeringsarts niet nodig is en hij daar daarom zijn medewerking niet aan verleent.

5.3.1.

Uit 5.2.4 volgt dat verzoeker met de overgelegde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat zeer dringende redenen zich voordoen om bijstand te verlenen. Verder kan er niet aan voorbij worden gegaan dat verzoeker per maand € 70,- van het Doorbraakfonds ontvangt om homeopathische middelen te kopen. Ter zitting heeft verzoeker zich wel bereid verklaard mee te werken aan een onderzoek door de OGGZ of aan een wetenschappelijk onderzoek zoals genoemd in het door verzoeker overgelegde artikel van 5 september 2018. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dergelijke onderzoeken ontoereikend zijn, omdat geen sprake is van een onderzoek door een onafhankelijke arts. Het staat verzoeker uiteraard vrij bij een nieuwe aanvraag zelf een onderzoek uit te laten voeren, waarmee hij meent de noodzaak van de bijzondere bijstand te kunnen onderbouwen.

Conclusie en gevolgen

5.4.

Uit 5.2 tot en met 5.3.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat verzoeker geen bijzondere bijstand krijgt voor de homeopathische middelen.

Voorlopige voorziening

5.5.

Gelet op het voorgaande is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.

Verzoek om schadevergoeding

6. De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is niet overschreden. De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze is niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen.4 Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 19 februari 2021 en de datum van deze uitspraak is een periode verstreken van minder dan vier jaar. Er is geen aanleiding om daar anders over te oordelen, nu het hier een voorlopige voorziening betreft.

Proceskostenvergoeding

7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING