Home

Centrale Raad van Beroep, 30-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1671, 22/3194 WIA

Centrale Raad van Beroep, 30-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1671, 22/3194 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 augustus 2023
Datum publicatie
4 september 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1671
Zaaknummer
22/3194 WIA

Inhoudsindicatie

Het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2021 slaagt, voor wat betreft de ingangsdatum van de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 februari 2021. Appellante was al per 1 oktober 2020 80 tot 100% arbeidsongeschikt. De Raad doet de zaak zelf af en beslist dat appellante vanaf 1 december 2020 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

22/3194 WIA

Datum uitspraak: 30 augustus 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2022, 21/4623 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.B.M. Swart, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Swart. Het Uwv heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontving gelijktijdig een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Laatstgenoemde uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,27%, maar ter hoogte van € 0 per maand wegens de daarop in mindering gebrachte ZW-uitkering.

1.2. Vanwege een revalidatietraject van 1 november 2019 tot 11 februari 2020 was appellante minder beschikbaar voor arbeid. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft in het rapport van 26 mei 2020 vastgesteld dat in die periode een urenbeperking geldt van 4 uur per dag en 20 uur per week. Daarna geldt de oorspronkelijke Functionele Mogelijkhedenlijst weer, met een beschikbaarheid van 6 uur per dag en 30 uur per week. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft in de rapporten van 4 juni 2020 berekend dat appellante over de periode van 1 november 2019 tot 11 februari 2020 50,72% arbeidsongeschikt is en vanaf 11 februari 2020 47,91%. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 1 oktober 2020 vastgesteld dat appellante per 1 november 2019 meer arbeidsongeschikt is dan voorheen, te weten 50,72%, en haar WIA-uitkering per 1 januari 2020 overeenkomstig aangepast. Bij besluit van gelijke datum heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 11 februari 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, te weten 47,91%, en de hoogte van de WIA-uitkering per 2 december 2020 (twee maanden na de datum van het besluit) aangepast. De hoogte van de uitkeringen bedraagt vanwege de verrekening met de ZW-uitkering € 0.

1.3. Bij besluit van 6 november 2020 (primaire besluit I) heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 27 november 2020 beëindigd, omdat zij die voor de maximale duur van 104 weken heeft ontvangen. Bij besluit van 2 december 2020 (primaire besluit II) heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante per 27 november 2020 omgezet in een WGA-vervolguitkering.

1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten I en II heeft een arts van het Uwv appellante op 29 juni 2021 onderzocht. In het rapport van 9 september 2021 is geconcludeerd dat appellante op 27 november 2020 geen benutbare mogelijkheden heeft en per die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft appellante op 13 september 2021 geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van het primaire besluit II, inhoudende dat zij per 27 november 2020 volledig arbeidsongeschikt zal worden beschouwd, zodat zij per 1 februari 2021 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante heeft zich hiertegen gekeerd bij brief van 20 september 2021. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit II gegrond verklaard en haar per 1 februari 2021 – twee kalendermaanden na 27 november 2020 – in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft het bezwaar tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het Uwv bij het bestreden besluit terecht uitgegaan van een beoordelingsdatum van 27 november 2020, omdat de primaire besluiten I en II ambtshalve zijn genomen na de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 27 november 2020. De door appellante voorgestane datum van 1 september 2020 valt hierbuiten. Volgens de rechtbank bestaat er voor het Uwv geen verplichting om het recht op WIA-uitkering van appellante per die datum opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat er pas aanleiding bestaat voor een ambtshalve herbeoordeling als er iets verandert in de situatie van een verzekerde. In het geval van appellante was dit de beëindiging van haar recht op een ZWuitkering per 27 november 2020 en op een eerder moment zoals 1 september 2020 bestond hiertoe geen aanleiding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellante terecht per 27 november 2020, en niet eerder, voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt heeft beschouwd. Omdat appellante op 1 februari 2021 twee kalendermaanden volledig arbeidsongeschikt was geldt vanaf dat moment de inkomenseis niet meer. Volgens de rechtbank heeft appellante daarom per die datum pas weer recht op een WGAloonaanvullingsuitkering.

3.1. Appellante heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Zij houdt allereerst staande dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid niet pas had moeten beoordelen op het moment dat het recht op een ZW-uitkering eindigde per 27 november 2020. Het Uwv had dit moeten doen op het moment dat haar mate van arbeidsongeschiktheid was toegenomen per 1 oktober 2020. Dit heeft volgens haar tot gevolg dat de inkomenseis per 1 december 2020 niet meer geldt en vanaf dat moment recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering bestaat.

3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht het recht op WIA-uitkering heeft beoordeeld vanaf het moment dat de ZW-uitkering is geëindigd per 27 november 2020. Op basis daarvan is tussen partijen in geschil of het Uwv terecht de ingangsdatum van de WGAloonaanvullingsuitkering heeft bepaald op 1 februari 2021.

Beoordelingsdatum 27 november 2020

4.2.1. Het Uwv wordt niet gevolgd in het standpunt dat er geen aanleiding was de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante eerder te beoordelen dan de omslagdatum van 27 november 2020.

4.2.2. Uit de brief van de advocaat van appellante van 25 mei 2020 blijkt dat appellante al op 25 mei 2020 heeft gemeld dat haar beperkingen zijn toegenomen. Haar gemachtigde heeft deze melding op 10 september 2020 in herinnering gebracht bij het Uwv. Vervolgens heeft appellante er in de aanvullende gronden van bezwaar van 31 maart 2021 nogmaals op gewezen dat zij al op 25 mei 2020 een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft gedaan. Alleen al vanwege deze melding was er aanleiding voor het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken over de periode voor 27 november 2020.

4.2.3. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts van 9 september 2021 dat de door hem aangenomen verslechterde psychische situatie van appellante per 27 november 2020 is gebaseerd op de informatie van Max Ernst GGZ van 7 oktober 2020. Uit die informatie blijkt dat de intake is afgerond, nadat appellante al op 8 juni 2020 is verwezen vanwege behandeling bij vermijdende persoonlijkheidsproblematiek. De verzekeringsarts heeft zijn beoordeling dat appellante niet over benutbare mogelijkheden beschikt met name op deze informatie gebaseerd. Gelet daarop is aannemelijk dat de psychische gesteldheid van appellante, op grond waarvan zij op 27 november 2020 volledig arbeidsongeschikt is bevonden, in ieder geval aanwezig was per 1 oktober 2020, zoals appellante ter zitting heeft betoogd.

4.2.4. Omdat appellante zich per 25 mei 2020 toegenomen arbeidsongeschikt had gemeld en de verzekeringsarts zich heeft gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat appellante al vóór 27 november 2020 geen benutbare mogelijkheden meer had, had het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante dienen te onderzoeken over de periode vóór 27 november 2020, in ieder geval per 1 oktober 2020. Het Uwv heeft daarom ten onrechte het recht op WIA-uitkering van appellante beoordeeld vanaf het moment dat de ZW-uitkering is geëindigd per 27 november 2020.

Ingangsdatum WGA-loonaanvullingsuitkering

4.3.

Aangenomen moet worden dat appellante al vanaf 1 oktober 2020 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. Dat betekent dat het Uwv ten onrechte de ingangsdatum van de WGA-loonaanvullingsuitkering heeft bepaald op 1 februari 2021. Omdat appellante per 1 oktober 2020 volledig arbeidsongeschikt was, vervalt de inkomenseis op grond van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA, twee maanden later, dus per 1 december 2020. Met ingang van die datum heeft appellante recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

4.4.

De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal zelf voorzien in de zaak door te bepalen dat appellante met ingang van 1 december 2020 recht heeft op een WGAloonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80100%.

5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.674,- in beroep (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting) en € 1.674 in hoger beroep (een punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting). De proceskosten worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.348,-. Daarnaast dient het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2021 gegrond, voor wat betreft de ingangsdatum van de WGA-loonaanvullingsuitkering;

- vernietigt het besluit van 7 oktober 2021, voor zover daarbij de ingangsdatum van de WGA-loonaanvullingsuitkering is bepaald op 1 februari 2021;

- bepaalt dat appellante met ingang van 1 december 2020 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 7 oktober 2021;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.348,-;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023.

(getekend) I.M.J. Hillhorst-Hagen

(getekend) O.N. Haafkes