Centrale Raad van Beroep, 14-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1791, 22/3159 AOW
Centrale Raad van Beroep, 14-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1791, 22/3159 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 september 2023
- Datum publicatie
- 6 oktober 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1791
- Zaaknummer
- 22/3159 AOW
Inhoudsindicatie
Appellant werkte in de periode in geding als zelfstandige in twee lidstaten. Voor de toepasselijke wetgeving is van belang waar hij toen zijn woonplaats had. Appellant had zich ingeschreven in het bevolkingsregister van zijn woonplaats in Duitsland en heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zijn feitelijke woonplaats in Nederland lag. Vastgesteld wordt dat appellant in Duitsland woonde. Op grond van Vo 1408/71 was de Duitse wetgeving op hem van toepassing. Evenals de rechtbank en de Svb is de Raad van oordeel dat appellant in de periode in geding niet verzekerd was voor de AOW.
Uitspraak
22/3159 AOW
Datum uitspraak: 14 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 augustus 2022, 20/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 augustus 2019 heeft de Svb aan appellant een pensioenoverzicht gestuurd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 19 februari 2020 bij de in het pensioenoverzicht vastgestelde tijdvakken van verzekering gebleven.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De Svb heeft op 25 februari 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen met gewijzigde motivering. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit van 19 februari 2020 nietontvankelijk verklaard en het beroep dat geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 25 februari 2022 ongegrond verklaard. De Staat der Nederlanden en de Svb zijn veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan appellant ieder tot een bedrag van € 500,- en beide veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Svb moet het in beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoeden.
Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken aan de Raad toegestuurd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Appellant werkte in de periode in geding als zelfstandige in twee lidstaten. Voor de toepasselijke wetgeving is van belang waar hij toen zijn woonplaats had. Appellant had zich ingeschreven in het bevolkingsregister van [woonplaats 3] / Duitsland en heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zijn feitelijke woonplaats in Nederland lag. Vastgesteld wordt dat appellant in Duitsland woonde. Op grond van Vo 1408/71 was de Duitse wetgeving op hem van toepassing. Evenals de rechtbank en de Svb is de Raad van oordeel dat appellant in de periode in geding niet verzekerd was voor de AOW.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Op verzoek van appellant heeft de Svb bij besluit van 15 augustus 2019 een pensioenoverzicht verstrekt. Hierop is vermeld dat appellant tot en met 7 augustus 2019 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft opgebouwd van 70%. Hierbij is onder meer vastgesteld dat appellant van 31 december 1983 tot en met 31 december 1997 (periode in geding) niet voor de AOW verzekerd is geweest, omdat hij toen in Duitsland woonde. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 19 februari 2020 ongegrond verklaard.
Bij het besluit van 25 februari 2022 heeft de Svb een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen met een gewijzigde motivering. Het bezwaar is weer ongegrond verklaard. Volgens de Svb woonde en werkte appellant in de periode in geding in Duitsland . Op grond van Vo 1408/711 was appellant toen verzekerd in Duitsland . Ter zitting van de rechtbank heeft de Svb aangevuld dat appellant in de periode in geding zowel in Duitsland als in Nederland als zelfstandige werkte en dat op grond van Vo 1408/71 een dergelijke zelfstandige verzekerd was in het woonland, in het geval van appellant Duitsland .
Uitspaak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 19 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 25 februari 2022 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb appellant gedurende de periode in geding terecht niet verzekerd geacht voor de AOW. Appellant woonde toen in Duitsland en niet in geschil is dat hij zowel in Duitsland als in Nederland als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht. Uit artikel 14bis, tweede lid, van Vo 1408/71 volgt dat als iemand als zelfstandige werkzaam is en een deel van zijn werkzaamheden uitvoert op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont, de wetgeving van het woonland van toepassing is.
Het standpunt van appellant
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij gedurende de periode in geding voor de AOW verzekerd is gebleven. Hij was weliswaar vanaf eind 1983 tot 5 september 2002 ingeschreven in het bevolkingsregister van [woonplaats 3]/Duitsland , maar hij verbleef dagelijks meer dan twaalf uur in [woonplaats 1]/Nederland waar hij kantoor hield en waar ook zijn vader woonde. Eigenlijk woonde hij feitelijk vanaf 1996 weer in [woonplaats 2] , maar de gemeente [woonplaats 2] wilde hem niet inschrijven omdat zijn woning niet bewoonbaar zou zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij vele uren per dag in Nederland was, heeft appellant specificaties van verbruikskosten telefonie PTT Telecom van enkele perioden tussen 1991 en 1994 overgelegd. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij zich in 1984 in Aken heeft laten inschrijven omdat hij in het kader van zijn onderneming en de werkzaamheden die hij in Duitsland wilde ontplooien, dan meer rechten en fiscale voordelen had en ook subsidie uit Duitsland kon krijgen. Ook was het makkelijker om in Duitsland arbeidsongeschiktheids- en levensverzekeringen af te sluiten. Volgens appellant was hij ingeschreven in [woonplaats 3] op een adres van een bevriend echtpaar waar hij bijna nooit verbleef. Het adres moet worden gezien als een postadres. Het was een papieren inschrijving. Juridisch woonde hij in Duitsland , maar feitelijk woonde hij in Nederland . Ten tijde van belang sliep hij in zijn kantoor in Nederland .
Het standpunt van de Svb
De Svb is het eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens de Svb heeft appellant niet met objectieve gegevens aangetoond dat hij, anders dan hij eerder had aangegeven, feitelijk in Nederland woonde.