Home

Centrale Raad van Beroep, 14-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1797, 22/2053 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 14-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1797, 22/2053 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 september 2023
Datum publicatie
2 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1797
Zaaknummer
22/2053 ZVW

Inhoudsindicatie

Verdragsgerechtigde, vaststelling buitenlandbijdrage, geen kosten voor verstrekkingen bij Nederland gedeclareerd, toepassing arresten Rundgren en Van Delft e.a. Uit de arresten van 10 mei 2001 (Rundgren, C-389/99, ECLI:EU:C:2001:264) en van 14 oktober 2010 (Van Delft e.a., C-345/09, ECLI:EU:C:2010:610) van het Hof van Justitie volgt dat indien de gepensioneerde recht heeft op verstrekkingen in zijn woonland ten laste van een andere lidstaat, deze lidstaat een buitenlandbijdrage mag heffen, ook als hij de kosten van de verstrekkingen niet daadwerkelijk hoeft te dragen. De wijze waarop kosten voor verstrekkingen door de lidstaten onderling worden afgerekend heeft dan ook geen rechtsgevolgen voor de verhouding tussen het bevoegde orgaan van een lidstaat en de verdragsgerechtigde. Nu in 2018 het recht op verstrekkingen in Ierland ten laste van Nederland als pensioenland kwam, had Nederland de bevoegdheid bijdragen te heffen en te innen. Op grond van artikel 30 van Vo 883/2004 en de uitleg die het Hof hieraan in zijn rechtspraak heeft gegeven, heeft het feit dat Ierland kennelijk in 2018 geen kosten voor verstrekkingen bij Nederland heeft gedeclareerd, geen invloed op deze bevoegdheid. Hieraan doet niet af dat hierover tussen Nederland en Ierland mogelijk geen afspraken zijn gemaakt.

Uitspraak

22/2053 ZVW

Datum uitspraak: 14 september 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2022, 20/5440 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te Ierland (de erven)

het CAK

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 maart 2020 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening over 2018 op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vastgesteld. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het CAK is met het besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage gebleven.

Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens betrokkene heeft mr. S. Bosma, hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Betrokkene is op 29 december 2022 overleden. De gemachtigde heeft onder overlegging van een machtiging laten weten dat de procedure wordt voortgezet door de erven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023. De erven hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Bosma. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Betrokkene had op grond van Vo 883/2004 recht op medische zorg in Ierland ten laste van Nederland. Het feit dat Ierland in 2018 geen kosten voor deze zorg bij Nederland heeft gedeclareerd, heeft geen invloed op de bevoegdheid van Nederland om een buitenlandbijdrage te heffen en te innen.

Inleiding

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene is geboren op [geboortedag] 1942 en woonde sinds 1989 in Ierland . Vanaf april 2007 ontving zij een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Vanuit Ierland ontving zij geen pensioen. Betrokkene is door het CAK als zogenoemde verdragsgerechtigde aangemerkt. Zij heeft op grond van artikel 25 van Vo 883/20041 recht op zorg in haar woonland ( Ierland ) ten laste van de pensioenstaat Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage).

1.2.

Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2018 op grond van de Zvw vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 1.440,68, waarvan betrokkene in verband met reeds ingehouden bedragen nog € 0,22 moet betalen. In het bestreden besluit heeft het CAK het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2020 ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

De standpunten van partijen

3.1.

Betrokkene heeft aangevoerd dat het CAK geen buitenlandbijdrage mag heffen en innen omdat geen afrekening van de kosten van verstrekkingen met Ierland in 2018 heeft plaatsgevonden. Zowel uit de tekst van artikel 30 van Vo 883/2004 als uit de toelichting blijkt dat premies of bijdragen slechts door een lidstaat kunnen worden geheven en geïnd voor zover dezelfde lidstaat de kosten van de verstrekkingen draagt. Het CAK heeft erkend dat in 2018 geen kosten voor verstrekkingen door Ierland bij Nederland zijn gedeclareerd. Nederland heeft dus geen kosten gemaakt. Het heffen en innen van een buitenlandbijdrage is daarom in strijd met artikel 30 van Vo 883/2004 en onrechtmatig. Het heffen en innen is ook onevenredig omdat Nederland daardoor ongerechtvaardigd wordt verrijkt.

3.2.

Het CAK is het eens met de uitspraak van de rechtbank. Ter zitting heeft het CAK nog opgemerkt dat Ierland over 2018 geen kosten voor verstrekkingen van betrokkene heeft gedeclareerd, maar dat over de jaren daarna wel een afrekening heeft plaatsgevonden.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Relevante regelgeving

Verordening 883/2004 (geldend vanaf 1 mei 2010)

Verordening 1408/71 (geldend tot 1 mei 2010)