Home

Centrale Raad van Beroep, 03-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1852, 21/1188 PW

Centrale Raad van Beroep, 03-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1852, 21/1188 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 oktober 2023
Datum publicatie
10 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1852
Zaaknummer
21/1188 PW

Inhoudsindicatie

Aanvraag om bijstand deels ten onrechte afgewezen. Gokactiviteiten. Van een aanvrager van bijstand kan niet worden verlangd dat hij aan het college volledige verantwoording aflegt over de wijze waarop hij in een periode waarin hij geen bijstand ontving heeft voorzien in zijn levensonderhoud. Het college heeft de aanvraag over periode 1 ten onrechte afgewezen omdat over de financiële situatie van appellant in die periode geen onduidelijkheid bestaat. Voor periode 2 is de aanvraag wel terecht afgewezen.

Uitspraak

21/1188 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 februari 2021, 19/2928 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)

Datum uitspraak: 3 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 april 2019 heeft het college onder meer een aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 18 september 2019 (bestreden besluit) bij deze afwijzing gebleven.

Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Pruis.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft een aanvraag om bijstand gedaan. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De financiële situatie van appellant is volgens het college namelijk niet duidelijk, omdat hij gokactiviteiten heeft verricht en daar onvoldoende informatie over heeft verschaft. Het college kan het recht op bijstand daardoor vanaf 29 januari 2019  de datum dat appellant zich voor bijstand heeft gemeld  niet vaststellen. De Raad oordeelt dat over de financiële situatie van appellant in de periode van 29 januari 2019 tot 1 maart 2019 geen onduidelijkheid bestaat en dat aan appellant over die periode bijstand moet worden toegekend, maar dat dit niet zo is voor de periode vanaf 1 maart 2019. Appellant heeft namelijk in die laatste periode, in tegenstelling tot de eerstgenoemde periode, online gokactiviteiten verricht, waarin hij geen inzicht heeft gegeven.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Op 29 januari 2019 heeft appellant zich gemeld om bijstand op grond van de PW aan te vragen. Op 22 februari 2019 heeft appellant de aanvraag ingediend. In verband hiermee hebben medewerkers van de gemeente Kerkrade een onderzoek ingesteld naar onder meer de financiële situatie van appellant. In dat kader hebben de medewerkers onder andere bankafschriften over de periode vanaf 28 oktober 2013 bij appellant opgevraagd en geanalyseerd en op 17 april 2019 een gesprek gevoerd met appellant. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 april 2019.

1.2.

Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college de aanvraag met het besluit van 25 april 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit is het college hierbij gebleven. De reden daarvan is dat appellant volgens het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij zijn financiële situatie niet duidelijk heeft gemaakt.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING