Home

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1893, 22/1278 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1893, 22/1278 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 oktober 2023
Datum publicatie
19 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1893
Zaaknummer
22/1278 WLZ

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag pgb. Geen sprake van gewaarborgde hulp bij het maken van administratie, zorgafspraken, budgetplan en zorgovereenkomst. Mogelijkheid tot zorg in natura is mogelijk.

Uitspraak

22 1278 WLZ

Datum uitspraak: 11 oktober 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2022, 20/4909 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.W. Huijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2023. Namens appellant is mr. M.R. Dill, opvolgend advocaat, verschenen. Ook is aanwezig [Naam vriend/ondersteuner] ( [vriend/ondersteuner] ), vriend en ondersteuner van appellant, bijgestaan door tolk S. Steinert. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hartman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren op [geboortedatum] 1948, heeft een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellant heeft op 5 juni 2018 een aanvraag ingediend bij het zorgkantoor voor een persoonsgebonden budget (pgb). Bij deze aanvraag heeft appellant een Verklaring Gewaarborgde Hulp gevoegd waarin is verklaard dat [vriend/ondersteuner] de gewaarborgde hulp is van appellant. Naar aanleiding van de aanvraag heeft [vriend/ondersteuner] op verzoek van het zorgkantoor diverse keren aanvullende stukken ingediend en nadere informatie verschaft over de wijze waarop de zorg aan appellant wordt verleend.

1.3.

Bij besluit van 21 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor geweigerd om aan appellant een pgb te verlenen. Het zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [vriend/ondersteuner] als voorgestelde gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg biedt voor het nakomen van de verplichtingen van het pgb door appellant. Gebleken is dat van de afgelopen jaren aan appellant verleende zorg geen administratie is bijgehouden. Er zijn geen zorgovereenkomsten met de zorgverleners gesloten en ook anderszins zijn geen zorgafspraken gemaakt met de zorgverleners. Verder is er ook geen budgetplan opgesteld. Het is de voorgestelde gewaarborgde hulp [vriend/ondersteuner] niet gelukt om alsnog zorgovereenkomsten met de zorgverleners te sluiten en een volledig budgetplan op te stellen en in te dienen bij het zorgkantoor. Ook spreekt [vriend/ondersteuner] de Nederlandse taal onvoldoende. Dit alles maakt dat [vriend/ondersteuner] niet kan worden geaccepteerd als gewaarborgde hulp en dat aan appellant daarom geen pgb kan worden verleend. Het zorgkantoor heeft zich verder op het standpunt gesteld dat appellant gebruik kan maken van zorg in natura.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het zorgkantoor kan worden gevolgd in het standpunt dat [vriend/ondersteuner] niet voldoet aan de vereisten waaraan een gewaarborgde hulp moet voldoen. Het zorgkantoor heeft de aanvraag van appellant om een pgb mogen afwijzen.

3.1.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft aangevoerd dat [vriend/ondersteuner] wel een geschikte gewaarborgde hulp is en kan instaan voor de nakoming van de verplichtingen van het pgb. [vriend/ondersteuner] is voldoende in staat om de zorg te coördineren, facturen en betalingen te controleren en de administratie van het pgb te voeren. Hij heeft dat ook gedaan bij een eerder aan appellant verleend pgb en toen is niet gebleken van aantoonbare tekortkomingen. Verder verstaat [vriend/ondersteuner] goed Nederlands. Voor het vertalen van brieven kan [vriend/ondersteuner] de hulp inroepen van mensen uit zijn netwerk. Het zorgkantoor houdt verder onvoldoende rekening met de belangen van appellant. Appellant heeft een zware zorgbehoefte. Daarnaast is appellant, die streng joods orthodox is en alleen Hebreeuws spreekt, aangewezen op zorgverleners uit de joodse gemeenschap. Het is hierdoor niet mogelijk om zorg in natura te realiseren. Wegens het wegvallen van het pgb is de zorg de afgelopen jaren betaald door zijn familie en met donaties uit de joodse gemeenschap. Maar deze financiële ondersteuning houdt binnenkort op. Appellant dreigt van zorg verstoken te raken.

3.2.

In verweer heeft het zorgkantoor bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ter zitting heeft het zorgkantoor toegelicht dat artikel 5.11, tweede lid, aanhef en onder 5, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) ten grondslag ligt aan het bestreden besluit tot weigering om aan appellant een pgb te verlenen.

4.2.

In artikel 5.11, tweede lid, aanhef en onder 5, van de Rlz is bepaald dat de verlening van het pgb kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de budgethouder aan het pgb verbonden verplichtingen.

4.3.

Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de zorg aan appellant wordt verleend door twee verpleegsters die de benodigde 24-uurszorg om beurten verlenen. Zij doen dit in hun privétijd naast hun baan in zorginstelling [naam zorginstelling] . [vriend/ondersteuner] heeft toegelicht dat de verpleegsters geen zorgovereenkomst met appellant willen sluiten voor de zorg die zij aan hem verlenen, omdat zij dan hun baan bij [naam zorginstelling] verliezen.

4.4.

Het sluiten van een zorgovereenkomst tussen de budgethouder en de zorgverlener is op grond van artikel 3.6.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg één van de verplichtingen van het pgb. Vaststaat dat er in de ruim vijf jaren die sinds de aanvraag zijn verstreken geen zorgovereenkomsten met de twee zorgverleners van appellant zijn gesloten en dat dit in de nabije toekomst ook niet zal gebeuren. [vriend/ondersteuner] heeft dit op de zitting nader toegelicht. Er is in de genoemde periode evenmin een volledig budgetplan ingediend. Reeds hierom bestaat er een gegronde reden om aan te nemen dat [vriend/ondersteuner] onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de verplichtingen die zijn verbonden aan het pgb. Dit neemt niet weg dat [vriend/ondersteuner] , zoals de Raad ook heeft gezien, zeer betrokken is bij de situatie van appellant en zich voortdurend inspant om andere oplossingen te vinden.

4.5.

Uit wat in 4.3 en 4.4 is overwogen volgt dat het zorgkantoor in beginsel bevoegd was om op grond van artikel 5.11, tweede lid, aanhef en onder 5, van de Rlz te weigeren aan appellant een pgb te verlenen. Niet gebleken is dat de door het zorgkantoor hierbij te verrichten belangenafweging tot een onevenredige uitkomst leidt voor appellant. Het zorgkantoor heeft toegelicht dat er overleg heeft plaatsgevonden met appellant, zijn toenmalige advocaat en [vriend/ondersteuner] om de mogelijkheden van zorg in natura te bespreken. Het zorgkantoor heeft contact gezocht met [naam zorginstelling] , het Joods Maatschappelijk Werk en [naam zorgorganisatie], de overkoepelende organisatie waaronder beide instellingen vallen. Niet is gebleken van de onmogelijkheid om de zorg in natura te verlenen en ter zitting heeft [vriend/ondersteuner] aangegeven voor deze oplossing zelf inmiddels ook open te staan. [naam zorgorganisatie] heeft gevraagd om (medische) informatie over appellant zodat het de zorgvraag van appellant verder kan onderzoeken. Tot op heden heeft appellant niet gereageerd op het verzoek van het zorgkantoor om de hiervoor benodigde toestemmingsverklaring in te vullen en terug te sturen. Wat appellant voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel over vorenbedoelde belangenafweging.

4.6.

Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en K.H. Sanders en C.W.C.A Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.

(getekend) J. Brand

(getekend) L.C. van Bentum