Home

Centrale Raad van Beroep, 19-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1908, 23/1720 PW & 23/1807 PW-VV-PV

Centrale Raad van Beroep, 19-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1908, 23/1720 PW & 23/1807 PW-VV-PV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 september 2023
Datum publicatie
24 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1908
Zaaknummer
23/1720 PW & 23/1807 PW-VV-PV

Inhoudsindicatie

Opschorting en intrekking, herziening en terugvordering van bijstand. Bijschrijvingen op bankrekeningen. Verzending oproepbrief en opschortingsbesluit niet aannemelijk gemaakt. Contra-indicaties voor ontvangst.

Het dagelijks bestuur heeft geen sluitend bewijs geleverd dat de brief en het opschortingsbesluit ook daadwerkelijk aan verzoeker zijn verzonden. Niet kan worden vastgesteld dat deze besluiten ook daadwerkelijk ter postbezorging zijn aangeboden. Maar dit leidt niet tot vernietiging van het besluit tot handhaving van intrekking na opschorting omdat er in dit geval contra-indicaties zijn die erop wijzen dat verzoeker de oproepbrief en het opschortingsbesluit wel moet hebben ontvangen.

Uitspraak

23/1720 PW, 23/1807 PW-VV-PV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 2 mei 2023, 22/4795 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om een voorlopige voorziening

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)

Datum uitspraak: 19 september 2023

Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte

Griffier: N. van der Horn

Ter zitting van 12 september 2023 zijn verschenen:

namens verzoeker mr. N. Velthorst, advocaat;

namens het dagelijks bestuur mr. M. Arendsen.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de mondelinge uitspraak verdaagd tot vandaag.1

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het besluit van 27 september 2022, voor zover het de terugvordering betreft;

-

draagt het college op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2022 voor zover het de terugvordering betreft en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

-

wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;

-

veroordeelt het college in de kosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.511,-;

-

bepaalt dat het college aan verzoeker het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2023. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

1. Verzoeker ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding van het inlichtingenbureau dat verzoeker een auto had aangeschaft, heeft de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelland (sociale dienst) een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale dienst vanaf 15 juli 2021 verschillende keren per brief aan verzoeker vragen gesteld en om gegevens verzocht. Verzoeker heeft gegevens overgelegd, waaronder bankafschriften van zijn ING-rekening en zijn Rabo-rekening.

2. Omdat de ingeleverde gegevens vragen opriepen, is verzoeker bij brief van 3 mei 2022 (oproepbrief) uitgenodigd voor een gesprek in het kantoor van de sociale dienst op 19 mei 2022. Verzoeker is zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen. Met het besluit van 19 mei 2022 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van verzoeker daarom per die datum opgeschort.2 Verzoeker is in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op 2 juni 2022. Omdat betrokkene ook niet is verschenen op de afspraak van 2 juni 2022 heeft het college bij besluit van 7 juni 2022 de bijstand van betrokkene met ingang van 19 mei 2022 ingetrokken.3 Daarnaast heeft het dagelijks bestuur de bijstand van verzoeker herzien over een periode in het verleden, omdat verzoeker de bijschrijvingen van zijn moeder op zijn rekening niet had gemeld. Het dagelijks bestuur heeft de bijschrijvingen aangemerkt als inkomsten die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht.4 Met het besluit van 8 juni 2022 heeft het dagelijks bestuur ook de kosten van bijstand over de periode van 1 maart 2021 tot 1 februari 2022 van verzoeker teruggevorderd tot een bedrag van € 9.362,82. Het hiertegen gemaakt bezwaar is met het besluit van 27 september 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

4. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Partijen hebben nadere stukken ingediend.

5. De gemachtigde van het dagelijks bestuur heeft verklaard dat aan verzoeker is meegedeeld dat het voornemen bestond hem een boete op te leggen, maar dat het dagelijks bestuur van dat voornemen afstand neemt en geen boete zal opleggen.

6. Als tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.5 De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Daarvan is in deze zaak voldoende gebleken. Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, geeft de wet de mogelijkheid om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich in deze zaak voor en ook verder zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.6

7. Met partijen is ter zitting vastgesteld dat de herziening van de bijstand over de periode van 1 maart 2021 tot 1 februari 2022 niet meer in geschil is.

8. Ook is vastgesteld dat de hoogte van de terugvordering als gevolg van een rekenfout niet juist is berekend en dat het terugvorderingsbedrag dient te worden verlaagd met € 300,-. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard voor zover het de terugvordering betreft en dit besluit zal in zoverre worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Omdat de voorzieningenrechter onvoldoende gegevens heeft om zelf in de zaak te voorzien en het slechts om een financiële uitwerking gaat, wordt het dagelijks bestuur opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, voor zover het de terugvordering betreft. Aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen een nieuw besluit bij slechts de Raad beroep kan worden ingesteld.

9. Met partijen is verder vastgesteld dat ten aanzien van de intrekking van bijstand na de opschorting per 19 mei 2023, in hoger beroep uitsluitend aan de orde is of het aannemelijk is dat de oproepbrief en het opschortingsbesluit aan verzoeker zijn verzonden. Verzoeker betwist namelijk dat hij de oproepbrief en het opschortingsbesluit heeft ontvangen. Deze grond slaagt niet.

9.1. Niet in geschil is dat de oproepbrief en het opschortingsbesluit niet aangetekend aan verzoeker zijn verzonden. Op grond van vaste rechtspraak is het dan in beginsel aan het bijstandverlenend orgaan om de ontvangst van de besluiten en/of rechtens relevante documenten door betrokkene aannemelijk te maken.7 Vereist is dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat er een deugdelijke verzendadministratie is. Uit de rechtspraak van de Raad volgt verder dat contra-indicaties met zich kunnen brengen dat zonder nader bewijs van de verzending moet worden geoordeeld dat een betrokkene de besluiten wel moet hebben ontvangen.8

9.2. Het dagelijks bestuur heeft twee systeemuitdraaien overgelegd waarop de datum van verzending staat vermeld. De gemachtigde van het dagelijks bestuur heeft verklaard dat een aangeleverde brief of besluit wordt ondertekend, bij de postkamer wordt geregistreerd, van een datumstempel wordt voorzien en verzonden. Alleen de betrokkene ontvangt een exemplaar van de brief of het besluit met een datumstempel. De sociale dienst houdt een exemplaar zonder datumstempel achter. Voor het dagelijks bestuur geldt de systeemuitdraai als bewijs dat verzending heeft plaatsgevonden. Hiermee heeft het dagelijks bestuur geen sluitend bewijs geleverd dat de brief en het opschortingsbesluit ook daadwerkelijk aan verzoeker zijn verzonden. Niet kan worden vastgesteld dat deze besluiten ook daadwerkelijk ter postbezorging zijn aangeboden. Maar dit leidt niet tot vernietiging van het besluit tot handhaving van intrekking na opschorting omdat er in dit geval contra-indicaties zijn die erop wijzen dat verzoeker de oproepbrief en het opschortingsbesluit wel moet hebben ontvangen. Daarvoor is het volgende van belang.

9.3. De oproepbrief en het opschortingsbesluit zijn voorzien van het juiste uitkeringsadres. De kopiebesluiten in het dossier en de systeemuitdraaien bevestigen dat de voorgeschreven verzendprocedure is gevolgd. Gedurende het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstand, dat geruime tijd liep, heeft de sociale dienst herhaaldelijk brieven met vragen aan verzoeker verzonden naar het uitkeringsadres en gegevens bij hem opgevraagd. Verzoeker heeft telkens op deze vragen en verzoeken gereageerd. Ook heeft hij wel het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit ontvangen. Verzoeker heeft op 9 juni 2022 telefonisch contact opgenomen met de sociale dienst over het uitblijven van zijn uitkering. Hij had toen het intrekkingsbesluit nog niet ontvangen. Hij heeft tijdens het telefoongesprek verklaard dat hij niet verplicht was om te verschijnen bij de sociale dienst. Dit is opmerkelijk, omdat verzoeker tijdens het onderzoek voor het eerst bij de oproepbrief en het opschortingsbesluit was opgeroepen om te verschijnen, en hij op 9 juni 2022 juist niet heeft gezegd nooit een oproep te hebben ontvangen. Tijdens de hoorzitting naar aanleiding van zijn bezwaar heeft verzoeker desgevraagd meegedeeld dat hij bezwaar maakt tegen twee besluiten, dat de sociale dienst weet waarover het gaat en hij geen uitkering meer krijgt en geld moet terugbetalen. Ook bij die gelegenheid heeft hij geen melding gemaakt van het nietontvangen van de oproepbrief en het opschortingsbesluit. Verder heeft hij wel verklaard dat zijn hond onrustig wordt van de sociale dienst en de post verscheurt die de sociale dienst hem toestuurt. Uit die laatste mededeling kan niet – zoals het dagelijks bestuur wil – worden afgeleid dat verzoeker erkend heeft de oproepbrief en het opschortingsbesluit te hebben ontvangen. Wel valt daaruit af te leiden dat verzoeker de post van het dagelijks bestuur niet belangrijk vindt en niet zorgvuldig behandelt. Met deze omstandigheden, in samenhang met elkaar bezien, heeft het dagelijks bestuur aannemelijk gemaakt dat verzoeker de brief en het opschortingsbesluit wel heeft ontvangen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoeker pas in een zeer laat stadium, namelijk op 9 februari 2023, juist tijdig voor de zitting van 20 februari 2023 de ontvangst van de oproepbrief en het opschortingsbesluit voor het eerst heeft betwist. In het bezwaarschrift van 30 juni 2022, noch in het inleidend beroepschrift van 10 oktober 2022 en in de aanvullende gronden van beroep van 14 november 2022, heeft verzoeker aangevoerd dat hij de oproepbrief en het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen, terwijl dat – als dat wel zo was – zeer in de rede had gelegen.

10. De conclusie is dat het hoger beroep in zoverre niet slaagt. Gelet op een en ander bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

11. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van verzoeker voor verleende rechtsbijstand. Deze worden begroot op € 837,- (1 punt) in beroep, en op € 1.674,- (2 punten) in hoger beroep (totaal € 2.511,-). Appellant krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier De voorzieningenrechter

(getekend) N. van der Horn (getekend) O.L.H.W.I. Korte