Home

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1925, 23/930 WIA

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1925, 23/930 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 oktober 2023
Datum publicatie
19 oktober 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1925
Zaaknummer
23/930 WIA

Inhoudsindicatie

Het Uwv heeft onterecht geen WIA-uitkering toegekend. Onvoldoende motivering van geselecteerde functies. Opdracht nieuw besluit op bezwaar. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

23/930 WIA

Datum uitspraak: 11 oktober 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 februari 2023, 20/2704 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 11 oktober 2018 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 13 januari 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 maart 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.

Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 augustus 2023. Voor appellante is mr. Hopman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

Het onderzoek is heropend en de zaak is vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet nogmaals behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 13 januari 2015 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt. De Raad volgt appellante in dit standpunt, omdat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de voor appellante geselecteerde functies aan de schatting ten grondslag konden worden gelegd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft voor het laatst gewerkt als allround medewerkster voor 38,03 uur per week. Op 15 januari 2013 heeft zij zich ziekgemeld met allergische klachten. Nadat appellante bij het Uwv een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft op basis van dat onderzoek geweigerd appellante met ingang van 13 januari 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In het kader van de behandeling van het beroep van appellante tegen dit besluit heeft de rechtbank eerst allergoloog T.M. Bruggink en vervolgens longarts F.H. Krouwels benoemd als deskundigen. Naar aanleiding van de rapporten van deze deskundigen en een uitspraak van de rechtbank van 13 juli 2018 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 juli 2018 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er nog voldoende functies te selecteren zijn. Het Uwv heeft bij besluit van 11 oktober 2018 (opnieuw) geweigerd appellante met ingang van 13 januari 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.2.

In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 20 december 2019 aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren (niet beroepsmatig autorijden, geen gevaarlijke machines, geen grote hoogte), hitte, koude, stof, rook, gassen en dampen (geen blootstelling aan rook, stof, prikkelende stoffen, vocht), allergie (namelijk: bloemen, planten, pollen), duwen/trekken, tillen/dragen en frequent zware lasten hanteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML een zestal functies geselecteerd. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en veroordelingen tot vergoeding van schade, proceskosten en griffierecht uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de functies samensteller, machinaal metaalbewerker en productiemedewerker in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het niet onredelijk bezwarend is van collega's te vergen dat zij geen parfum dragen. Evenmin kan de eis van afwezigheid van planten in de werkomgeving van appellante als onredelijk worden aangemerkt. Er is dus geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).

Het hoger beroep van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich op het standpunt dat het illusoir is te veronderstellen dat zij bij het uitoefenen van de geselecteerde functies niet in aanraking zal komen met parfumluchtjes (van de collega's) of met planten die ter bevordering van de atmosfeer op de werkplek zullen zijn geplaatst. Het oordeel van de rechtbank dat van een werkgever het verwijderen van planten in de vaste werkomgeving van appellante kan worden gevergd en van collega's dat zij geen parfum dragen, ziet appellante als een te vergaande relativering van de belastbaarheid en een te theoretische functieduiding. Ook is sprake van een te ruime uitleg van artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage