Centrale Raad van Beroep, 26-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2005, 21/4406 WIA
Centrale Raad van Beroep, 26-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2005, 21/4406 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2023
- Datum publicatie
- 6 november 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:2005
- Zaaknummer
- 21/4406 WIA
Inhoudsindicatie
Tussen partijen niet in geschil dat in geval van betrokkene sprake is geweest van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 van het BW. Hiermee is niet gegeven dat daarmee ook sprake is van een volledige overgang van onderneming als bedoeld in artikel 82 van de Wet WIA. Het Uwv heeft de uitkeringslasten van de in geding zijnde WGA-uitkeringen terecht voor 0,07% aan betrokkene toegerekend en verhaald. Uit de systematiek van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA volgt dat betrokkene belanghebbende is bij besluiten over WGA-uitkeringen van (oud-)werknemers van [Naam N.V.] die nooit bij de [A] diensten van [Naam N.V.] werkzaam zijn geweest en die zij ook niet kent.
Uitspraak
21 4406 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2021, 21/139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E. van Oene een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.D. van Someren en door P. Raijmakers, werkzaam bij de Belastingdienst. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Oene.
OVERWEGINGEN
Op 1 november 2019 heeft betrokkene de zogeheten [ A en B diensten] diensten ( [A] diensten) overgenomen van [Naam N.V.] ( [Naam N.V.] ). Bij de overname zijn de vijftien werknemers die bij de [A] diensten werkzaam waren, overgegaan naar betrokkene. Betrokkene is eigenrisicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). [Naam N.V.] is dat sinds 1 januari 2014 niet meer.
Met het besluit van 9 oktober 2020 heeft het Uwv in verband met deze overname vastgesteld welke WGA-uitkeringen van (ex-)werknemers van [Naam N.V.] vanaf 1 november 2019 onder het risico van betrokkene vallen en alsnog aan betrokkene worden toegerekend en welk percentage van de loonsom daarbij geldt. Met het besluit van 10 november 2020 heeft het Uwv de kosten (van 1 november 2019 tot 31 oktober 2020) van de toegerekende WGA-uitkeringen op betrokkene verhaald tot een bedrag van in totaal € 6.914,30. Betrokkene heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 9 oktober 2020 ongegrond verklaard. Bij besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 november 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het Uwv de opdracht gegeven nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Daarbij is het Uwv opgedragen het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De rechtbank heeft (kort gezegd) geoordeeld dat sprake is geweest van een volledige overgang van onderneming waardoor artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA toepassing mist. Het Uwv heeft daarom ten onrechte met toepassing van dat artikellid een percentage van 0,07% (naar rato van het deel van de loonsom dat de [A] diensten deel uitmaakten van [Naam N.V.] ) van de totale WGA-lasten van alle [Naam N.V.] (oud-)werknemers toegekend aan betrokkene.
Het Uwv heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 december 20191 aangevoerd, dat hij bij de toerekening van de uitkeringslasten terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA, nu bij de overname van de [A] diensten door betrokkene – bezien vanuit de positie van [Naam N.V.] – onmiskenbaar sprake was van een gedeeltelijke overgang van onderneming. Het Uwv stelt zich daarom op het standpunt dat de WGA-uitkeringen van alle (oud-)werknemers van [Naam N.V.] , waarvan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag gelegen is na het beëindigen van het eigenrisicodragerschap van [Naam N.V.] (1 januari 2014), vanaf 1 november 2019 terecht voor 0,07% aan betrokkene zijn toegerekend.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Betrokkene heeft aangevoerd dat de WGA-lasten van (oud-)werknemers van [Naam N.V.] die niet werkzaam zijn (geweest) voor de [A] diensten, niet voor haar risico dienen te komen. De overname van de [A] diensten door betrokkene is een overgang van een (zelfstandige) economische eenheid waarmee een volstrekt objectiveerbaar activiteitenpakket is overgaan van [Naam N.V.] naar betrokkene. Dat kwalificeert als een volledige overgang van onderneming. Betrokkene heeft in dit verband gewezen op uitspraken van de Raad van 25 augustus 2021.2 Volgens betrokkene kan het niet zo zijn dat zij voor een termijn van tien jaar aansprakelijk wordt gesteld voor een deel van de WGA-lasten van (oud-)werknemers van [Naam N.V.] die nooit voor de [A] diensten werkzaam zijn geweest. Bovendien wordt betrokkene door deze toerekening als belanghebbende in staat gesteld invloed uit te oefenen op de WGA-uitkeringen van werknemers die niet bij haar werkzaam zijn (geweest) en ontvangt zij van het Uwv ook overzichten met hun persoonsgegevens.
4. De Raad oordeelt als volgt.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
In zijn uitspraak van 4 december 20193 heeft de Raad overwogen dat in geval sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 van het BW, uit hoofdstuk 9 van de Wet WIA de wijze van toerekening van uitkeringslasten op grond van de sociale zekerheidswetgeving volgt. Voor de toerekening van een WGA-uitkering is daarmee niet alleen bepalend of bij overgang van een economische eenheid in civielrechtelijke zin sprake is van overgang van een onderneming, maar ook de vraag of sprake is van overgang van een deel van de onderneming in sociaalverzekeringsrechtelijke zin. Die laatste vraag moet volgens genoemde uitspraak worden beantwoord in het kader van artikel 84, vijfde lid, (oud) van de Wet WIA. Daarbij is het perspectief van de overdragende werkgever door de Raad bepalend geacht. Hetgeen in artikel 84, derde tot en met vijfde lid, (oud) van de Wet WIA werd bepaald over de toerekening van WGA-uitkeringen in geval van gehele of gedeeltelijke overgang van onderneming is thans ondergebracht in artikel 82, derde tot en met vijfde lid, van die wet.
In lijn met de uitspraak van 4 december 2019 heeft het Uwv voor de toerekening van WGA-uitkeringslasten in het geval van betrokkene de volgende beoordelingsstappen te onderscheiden.
Als eerste beoordeelt het Uwv of sprake is van overgang van een onderneming in de zin van artikel 7:662 van het BW. Daarbij is op grond van vaste rechtspraak van belang of sprake is van een economische eenheid die wordt overgedragen, die zijn identiteit behoudt en waarbij de overdracht plaatsvindt op basis van een overeenkomst, fusie of splitsing (stap 1).
Als vastgesteld is dat sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 van het BW moet voor de wijze van toerekening van WGA-uitkeringslasten vervolgens op grond van artikel 82 van de Wet WIA door Uwv worden beoordeeld of sprake is van een gehele dan wel gedeeltelijke overgang van onderneming (stap 2). Daarbij is bepalend of de overdragende onderneming al zijn economische activiteiten heeft overgedragen dan wel er nog economische activiteiten bij de overdragende onderneming resteren. Als ‘onderneming’ geldt daarbij de werkgever in de zin van de sociale zekerheidswetgeving.
Als een deel van de onderneming overgaat en de overdragende werkgever is geen eigenrisicodrager en de verkrijgende werkgever is wel eigenrisicodrager, dan bepaalt artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA dat toerekening (kortgezegd) plaatsvindt naar rato van het overgedragen deel van de loonsom (stap 3).
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in geval van betrokkene sprake is geweest van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 van het BW. Anders dan betrokkene heeft aangevoerd – en anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – is hiermee niet gegeven dat daarmee ook sprake is van een volledige overgang van onderneming als bedoeld in artikel 82 van de Wet WIA. Dit volgt ook niet uit de in dit verband aangehaalde uitspraken van 25 augustus 2021.4 In die uitspraken was sprake van een overgang van onderneming in civielrechtelijke zin (stap 1), en was – bezien vanuit het perspectief van de overdragende werkgever – tevens sprake van een gehele overgang van onderneming in sociaalverzekeringsrechtelijke zin (stap 2).
Met de overgang van de [A] diensten van [Naam N.V.] naar betrokkene is slechts een beperkt deel van [Naam N.V.] overgegaan, namelijk uitsluitend het bedrijfsonderdeel van [Naam N.V.] dat zich met de [A] diensten bezighield. Bij [Naam N.V.] is ook na de overdracht van de [A] diensten sprake van economische activiteiten. Vanuit het perspectief van [Naam N.V.] is in sociaalverzekeringsrechtelijke zin daarom sprake geweest van een gedeeltelijke overgang van onderneming, als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA.
Niet in geschil is dat het deel van de loonsom van het bedrijfsonderdeel dat de [A] diensten uitvoerde, in het kalenderjaar voor de overdracht 0,07% bedroeg van de loonsom van [Naam N.V.] .
Dit betekent dat het Uwv de uitkeringslasten van de in geding zijnde WGA-uitkeringen terecht voor 0,07% aan betrokkene heeft toegerekend en verhaald.
Dat betrokkene als gevolg van deze wijze van toerekenen belanghebbende is bij besluiten over WGA-uitkeringen van (oud-)werknemers van [Naam N.V.] die nooit bij de [A] diensten van [Naam N.V.] werkzaam zijn geweest en die zij ook niet kent, volgt uit de systematiek van artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA. Dit maakt niet dat de toerekeningssystematiek geen toepassing kan vinden.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen de bestreden besluiten alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 26 november 2020 en 27 november 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en W.R. van der Velde, als leden, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) N. Zwijnenberg
Bijlage
Artikel 82 van de WIA, voor zover hier van belang:
1. De eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, indien die wachttijd is ingegaan op of na de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.
2. Indien het eigenrisicodragen eindigt blijft de werkgever het risico, bedoeld in het eerste lid, dragen, voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen.
3. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, wordt het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, in afwijking van het tweede lid gedragen door de werkgever die de onderneming verkrijgt, indien:
a.de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is;
b.de werkgever die de onderneming overdraagt eigenrisicodrager is; of
c.de werkgever die de onderneming overdraagt een werkgever is wiens eigenrisicodragen is beëindigd of geëindigd als bedoeld in het tweede lid.
4. Indien in de situatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het derde lid, onderdeel a, toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang.
5. Indien in de situatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b of c, slechts een deel van de onderneming overgaat, blijft het risico van de betaling van de uitkering berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.
(…)
Artikel 7:662 van het BW:
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a. overgang: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt;
b. economische eenheid: een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit waaronder begrepen de uitoefening van openbaar gezag.
2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging beschouwd als een onderneming.