Home

Centrale Raad van Beroep, 31-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2010, 22/1044 AOW

Centrale Raad van Beroep, 31-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2010, 22/1044 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 oktober 2023
Datum publicatie
7 november 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2010
Zaaknummer
22/1044 AOW

Inhoudsindicatie

Appellant woonde vanaf 1 maart 2002 in Frankrijk. Hij had zijn werkzaamheden definitief gestaakt en was niet meer in dienst van de Nederlandse overheid. Op hem was de wetgeving van zijn woonland, Frankrijk, van toepassing. Beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat de gestelde toezeggingen zijn gedaan door of namens de voormalige werkgever. Geen sprake van ten onrechte betaalde premies volksverzekeringen die niet zijn gerestitueerd.

Uitspraak

22/1044 AOW

Datum uitspraak: 31 oktober 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2022, 21/1150 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Aan appellant is, met een besluit van 30 april 2020, door de Svb een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend per 9 juni 2020, waarop een korting van 36% is toegepast wegens, afgerond, achttien niet verzekerde jaren. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is, met een besluit van 11 maart 2021, bij dit besluit gebleven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr. G. de Bruin hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bruin. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

Zoals ter zitting is besproken heeft appellant nog nadere stukken ingezonden en heeft de Svb daarop gereageerd.

Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Aan appellant is een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend per 9 juni 2020, waarop een korting van 36% is toegepast wegens, afgerond, achttien niet verzekerde jaren. In deze periode woonde appellant in Frankrijk. Hij stelt echter dat hij met zijn voormalige werkgever, [werkgever] (later het [naam werkgever]), heeft afgesproken dat zijn pensioenopbouw en de opbouw van het ouderdomspensioen zouden doorlopen. Hij meent dan ook dat de korting onterecht is. Hij kan zich ook niet met vrucht beroepen op het vertrouwensbeginsel want de toezeggingen van de werkgever zijn niet aan de Svb toe te rekenen. Ook is er geen sprake van ten onrechte betaalde premies volksverzekeringen die niet zijn gerestitueerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant is werkzaam geweest bij [werkgever]. Tijdens werkzaamheden is hem een ongeval overkomen, waardoor hij arbeidsongeschikt is geworden. In de onderhandelingen naar aanleiding van de gevolgen van dit ongeval is afgesproken, zo stelt appellant, dat hij ontslagen zou worden, maar dat zijn pensioenopbouw en de opbouw van zijn AOW-pensioen door zouden lopen tot zijn 60ste verjaardag. Daarna zou de opbouw in een trager tempo verlopen tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. Appellant is per 1 mei 1990 ontslagen. Hij is op 1 maart 2002 naar Frankrijk verhuisd.

1.2.

In een besluit van 30 april 2020 is aan appellant een ouderdomspensioen toegekend, met een korting van 36%. De jaren dat appellant in Frankrijk woonde, worden als niet verzekerde jaren aangemerkt. In bezwaar benadrukt appellant dat hij over de opbouw van zijn ouderdomspensioen afspraken heeft gemaakt met zijn voormalige werkgever. Hij mocht erop vertrouwen dat deze afspraken nagekomen zouden worden. Appellant heeft op de website van de Svb, bij het nazien van zijn verzekerde jaren, ook gevonden dat de opbouw liep zoals was afgesproken. Een afdruk van dit document heeft hij aan de Svb gezonden. Ook stelt hij dat door zijn voormalige werkgever, zoals afgesproken, ieder jaar de loonheffing is voldaan, gebaseerd op een aanvulling die hij ontving op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. In deze loonheffing zat ook de AOW-premie.

1.3.

De Svb heeft navraag gedaan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant en naar de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook heeft de Svb het [naam werkgever] gevraagd naar gegevens over de, gestelde, gemaakte afspraken met appellant. Het Uwv heeft bevestigd dat appellant vanaf 30 november 1989 tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het [naam werkgever] heeft de Svb laten weten geen informatie te hebben over gemaakte afspraken met appellant omtrent de pensioenopbouw. Wel laat het ministerie de Svb weten dat appellant tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd een garantiebedrag per maand heeft ontvangen.

1.4.

In een besluit van 11 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant blijft van mening dat hij erop mocht vertrouwen dat de afspraken met zijn voormalige werkgever zouden worden gehonoreerd. Ook stelt hij dat er door zijn voormalige werkgever jaarlijks de loonheffing is afgedragen en dat hij dus de premies volksverzekeringen heeft betaald.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels