Centrale Raad van Beroep, 24-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2013, 21/2265 PW
Centrale Raad van Beroep, 24-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2013, 21/2265 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2023
- Datum publicatie
- 16 november 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:2013
- Zaaknummer
- 21/2265 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing bijzondere bijstand. Reiskosten ivm omgangsregeling. Draagkracht. College hoeft geen rekening te houden met uitgaven en schulden.
Het college heeft bij de berekening van de draagkracht van appellant geen rekening hoeven houden met schulden en betaalposten. Uit artikel 35, eerste lid, van de PW is namelijk niet af te leiden dat behalve met het inkomen en het vermogen ook met de uitgaven moet worden rekening gehouden. Ook uit de Beleidsregels volgt niet dat daarmee rekening moet worden gehouden en appellant heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding moeten geven om van dat beleid af te wijken.
Uitspraak
21/2265 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 mei 2021, 20/342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 3 oktober 2022 heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, zich gesteld als opvolgend gemachtigde.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Kalmar.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak gaat het om afgewezen bijzondere bijstand voor in het kader van een omgangsregeling gemaakte reiskosten. Appellant had daar om verzocht, te verlenen met terugwerkende kracht tot 1 september 2018. Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat het er alleen nog om gaat of appellant in de periode van 1 september 2018 tot 1 september 2019 de door hem opgegeven reiskosten uit zijn inkomen heeft kunnen betalen. Bij voldoende inkomen zou appellant namelijk geen recht op bijzondere bijstand hebben gehad. Het standpunt van appellant dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met door hem gestelde schulden en betaalposten volgt de Raad niet. Het college mocht er van uitgaan dat appellant voldoende inkomsten had om de reiskosten te kunnen betalen. Omdat het college op de zitting heeft toegezegd alsnog bijzondere bijstand te verlenen vanaf 1 september 2019 slaagt het hoger beroep wel voor zover het betrekking heeft op de periode tussen 1 september 2019 en 12 september 2019.