Centrale Raad van Beroep, 07-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2102, 22/1045 PW
Centrale Raad van Beroep, 07-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2102, 22/1045 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 november 2023
- Datum publicatie
- 28 november 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:2102
- Zaaknummer
- 22/1045 PW
Inhoudsindicatie
Niet tijdig beslissen. Geen ingebrekestelling.
De brief van 14 juni 2021 is geen ingebrekestelling. Weliswaar is duidelijk welke aanvraag appellant in de brief aan de orde stelt, maar uit de brief kan niet worden afgeleid dat appellant zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Daarvoor is de woordkeuze te vrijblijvend. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat geen sprake is van een ingebrekestelling, is het college – anders dan appellant stelt – ook geen dwangsommen verschuldigd.
Uitspraak
22/1045 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2022, 21/3463 (aangevallen uitspraak), en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 7 november 2023
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek tot vergoeding van schade gedaan. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 september 2023. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.G. Berkenbosch.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In geschil is of de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat appellant het dagelijks bestuur voorafgaand aan het beroep niet in gebreke heeft gesteld. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij het dagelijks bestuur op 14 juni 2021 schriftelijk in gebreke heeft gesteld en dat het college dwangsommen heeft verbeurd omdat het niet alsnog binnen twee weken na de ingebrekestelling een besluit op zijn aanvraag heeft genomen. In hoger beroep krijgt appellant geen gelijk, omdat de brief van 14 juni 2021 niet als ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Daarnaast gaat het om een verzoek de rechtbank te veroordelen tot het vergoeden van schade. De Raad is daartoe niet bevoegd.