Home

Centrale Raad van Beroep, 15-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2127, 22/2674 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 15-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2127, 22/2674 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 november 2023
Datum publicatie
17 november 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2127
Zaaknummer
22/2674 WLZ

Inhoudsindicatie

Geen belanghebbenden. De bezwaren van betrokkenen hadden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

Uitspraak

22/2674 WLZ, 22/2675 WLZ

Datum uitspraak: 15 november 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022, 21/4025 en 21/4084 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)

[naam B.V. Betrokkene 1] (betrokkene 1)

[naam B.V. betrokkene 2] (betrokkene 2)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 augustus 2020 heeft het zorgkantoor de aan [naam budgethouder] (budgethouder) gerichte verleningsbeschikkingen voor de jaren 2019 en 2020 ingetrokken en van hem een bedrag van € 95.279,71 teruggevorderd.

De budgethouder, betrokkene 1 en betrokkene 2 hebben tegen het besluit van 25 augustus 2020 bezwaar gemaakt.

Betrokkene 1 heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

Het zorgkantoor heeft met een besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit) het besluit van 25 augustus 2020 gehandhaafd.

De budgethouder heeft geen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Betrokkene 1 heeft zijn beroep na het nemen van het bestreden besluit gehandhaafd en betrokkene 2 heeft eveneens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene 1 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar gegrond verklaard en de door het zorgkantoor verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak verder de beroepen van betrokkenen 1 en 2 tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 25 augustus 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

Namens het zorgkantoor heeft mr. H.J. Arnold, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Betrokkene 2 heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer en mr. C. Hartman, bijgestaan door mr. Arnold. Namens betrokkene 1 zijn mr. drs. F.P. Heijne, advocaat, en T. Sarihan verschenen. Namens betrokkene 2 zijn mr. R.S. Wijling, advocaat, en S. de Jong verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad oordeelt in deze uitspraak dat de bezwaren van betrokkene 1 en betrokkene 2 nietontvankelijk hadden moeten worden verklaard. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

De budgethouder is op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor zorg. Het zorgkantoor heeft hem in verband hiermee voor de periodes van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 en van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 op grond van de Wlz een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.

1.2.

De budgethouder kocht met dit pgb zorg in bij betrokkene 1. Betrokkene 2 is bij beschikking van 5 februari 2020 tot bewindvoerder en mentor van de budgethouder benoemd.

1.3.

Het zorgkantoor heeft naar aanleiding van fraudemeldingen onderzoek gedaan naar de besteding van het pgb door de budgethouder bij betrokkene 1. De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming.

1.4.

Het zorgkantoor heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de bij het pgb behorende verplichtingen. De budgethouder heeft namelijk desgevraagd de pgb-administratie niet aan het zorgkantoor verstrekt. Daar komt bij dat de budgethouder geen medewerking heeft verleend aan een huisbezoek en dat het pgb niet volledig is besteed aan het inkopen van Wlz-zorg. Verder komt de geleverde zorg niet overeen met de zorg zoals deze is omschreven in de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving. Ten slotte heeft het zorgkantoor geconcludeerd dat de budgethouder niet in staat is de aan het pgb verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren, ook niet met de hulp van betrokkene 2.

1.5.

De budgethouder heeft in eerste instantie zelfstandig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2020. Vervolgens heeft betrokkene 2 in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2020. Betrokkene 1 heeft ook bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2020. Betrokkene 2 is bij beschikking van 19 november 2020 op eigen verzoek ontslagen als bewindvoerder en mentor van de budgethouder en [Naam B.V.] is hierbij als bewindvoerder en mentor van de budgethouder benoemd. Daarna heeft betrokkene 2 zelfstandig/op persoonlijke titel bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2020.

1.6.

Betrokkene 1 heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

1.7.

Het zorgkantoor heeft met het bestreden besluit de onder 1.5 vermelde bezwaren ongegrond verklaard. Budgethouder heeft hierin berust.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene 1 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar gegrond verklaard en de door het zorgkantoor verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene 1 en 2 belanghebbenden zijn bij het besluit van 25 augustus 2020. De rechtbank heeft overwogen dat de zorg gerelateerde documenten in feite overeenkomen met wat is gefactureerd. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het zorgkantoor onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de conclusie dat de gedeclareerde zorg niet overeenkomt met de daadwerkelijk geleverde zorg en dat de geleverde zorg geen Wlz-zorg is. De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat het zorgkantoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen behorende bij het pgb.

Het standpunt van het zorgkantoor

3. Het zorgkantoor heeft zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 23 november 20221 op het standpunt gesteld dat betrokkenen 1 en 2 achteraf bezien geen belanghebbenden blijken te zijn bij het besluit van 25 augustus 2020.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING