Centrale Raad van Beroep, 15-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2156, 22/1127 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 15-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2156, 22/1127 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 november 2023
- Datum publicatie
- 23 november 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:2156
- Zaaknummer
- 22/1127 WAJONG
Inhoudsindicatie
Weigering exporteren Wajong-uitkering naar buitenland. Appellante heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zorgafhankelijk is van haar mantelzorger die buiten Nederland woont. Uit onderzoek blijkt dat er geen medische noodzaak is voor appellante om naar het buitenland te verhuizen. Het is haar eigen keuze. Geen toepassing hardheidsclausule en beroep op evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
22/1127 WAJONG
Datum uitspraak: 15 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2022, 20/5666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 juli 2020 heeft het Uwv het verzoek van appellante afgewezen om met behoud van haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) buiten Nederland te gaan wonen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 6 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de weigering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M.J. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Voor appellante is mr. Meijer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Als getuige is ter zitting gehoord R. Broersen, wonende te Haarlem, pedagogisch hulpverlener, studiecoach en auteur op het gebied van Autisme Spectrum Stoornis (ASS).
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het verzoek van appellante om met behoud van haar Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen heeft afgewezen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv het verzoek van appellante terecht heeft afgewezen.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren op 29 maart 2000, ontvangt sinds 1 augustus 2019 een Wajonguitkering. In maart 2020 heeft appellante het Uwv verzocht haar Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Noorwegen. Hierbij is vermeld dat appellante beter functioneert in Noorwegen zonder de negatieve invloed van anderen, zij dan beter voor zichzelf zorgt, gezonder leeft, meer sociale contacten aangaat en mogelijk vrijwilligerswerk wil gaan doen. Verder heeft de Noorse mantelzorger van appellante een positieve invloed op haar functioneren en gezondheid.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 15 juli 2020 afgewezen.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat appellantes situatie niet voldoet aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. Appellante is niet afhankelijk van de verzorging van haar mantelzorger. Aan appellante is met ingang van 5 maart 2020 een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend in de vorm van beschut wonen. Voordat de mantelzorger de verzorging van appellante op zich nam, deden de ouders van appellante dit. Niet is gebleken dat zij dit niet meer zouden kunnen of willen doen. Verder is de stelling van appellante dat een verhuizing naar Noorwegen zal leiden tot een betere kwaliteit van leven onvoldoende reden om de hardheidsclausule toe te passen. Uit de informatie van de behandelend artsen heeft het Uwv terecht afgeleid dat van een medische noodzaak om naar Noorwegen te verhuizen geen sprake is. Ook uit de informatie van Broersen blijkt dit niet. Van strijd met het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geen sprake. Evenmin is sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van Wajong-gerechtigden ten opzichte van rechthebbenden op een WIA-uitkering. Ten slotte kan het beroep van appellante op het dienstbaarheidsbeginsel niet slagen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is zorgafhankelijk van haar mantelzorger. Deze zorg kan niet worden overgenomen door een instelling of door derden. De mantelzorger is afkomstig uit Noorwegen en bezit niet de Nederlandse nationaliteit. Inmiddels is zij, samen met haar kind, vetrokken naar Noorwegen. Dit zodat het kind daar kan opgroeien en geen verder vervreemdingsproces ontstaat tussen de vader die daar woont en het kind. De mantelzorger is dus noodgedwongen verhuisd naar het buitenland. De redenen voor de verhuizing zijn objectief van aard en zijn geen eigen keuze. De mantelzorger is af en aan in Nederland. De zorg die de mantelzorger aan appellante verleent, zal echter voortgezet moeten gaan worden. Appellante voldoet hiermee aan het bepaalde in artikel 2, onder c, van de Regeling beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (hierna: Beleidsregels). Daarnaast vindt appellante geen rust in Nederland en raakt zij daardoor overprikkeld. Het verblijf van appellante in Noorwegen zal stabiliserend werken op het ziektebeeld van appellante. Dit hebben haar behandelaars bevestigd. Appellante heeft nader toegelicht waarom ze in Noorwegen beter zal functioneren en haar gezondheidsklachten zullen afnemen. Dit is volgens appellante gelijk te stellen met een behandeling als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Beleidsregels. Appellante heeft verder in Noorwegen meer mogelijkheden om (vrijwilligers)werk te gaan doen. Daarmee zou eventueel ook voldaan kunnen worden aan artikel 2, onder sub b, van de Beleidsregels. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een nadere reactie van Broersen en diens getuigenis op de zitting van de Raad. Appellante heeft ten slotte het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. Appellante wordt onevenredig zwaar in haar inkomenssituatie getroffen omdat zij haar uitkering niet mee kan nemen naar Noorwegen. Voorts is sprake van schending van het Unierecht van het vrije verkeer van personen en van discriminatie op grond van een handicap.