Home

Centrale Raad van Beroep, 15-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2172, 23/793 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 15-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2172, 23/793 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 november 2023
Datum publicatie
23 november 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2172
Zaaknummer
23/793 WLZ

Inhoudsindicatie

De Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat betrokkene 2 geen belanghebbende is bij het besluit van 23 juni 2021. Verder oordeelt de Raad dat de rechtbank het beroep van betrokkene 1 ten onrechte gegrond heeft verklaard. Het zorgkantoor heeft de zorgovereenkomst mogen afkeuren.

Uitspraak

23/793 WLZ, 23/794 WLZ

Datum uitspraak: 15 november 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2023, 22/1387 en 22/3977 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)

[betrokkene 1] te [woonplaats] (betrokkene 1)

[betrokkene 2] te [vestigingsplaats] (betrokkene 2)

PROCESVERLOOP

Het zorgkantoor heeft met een besluit van 23 juni 2021 de zorgovereenkomst van betrokkene 1 met betrokkene 2 afgekeurd. Betrokkenen hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het zorgkantoor heeft met een besluit van 27 januari 2022 (bestreden besluit), voor zover van belang, de bezwaren gegrond verklaard en de zorgovereenkomst eerst per 10 maart 2022 afgekeurd.

Betrokkenen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 23 juni 2021 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

Namens het zorgkantoor heeft mr. H.J. Arnold, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Betrokkenen hebben verweerschriften ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Arnold, mr. C. Hartman en mr. S. Gezer. Namens betrokkene 1 is mr. R. Jethoe, advocaat, verschenen. Namens betrokkene 2 zijn mr. F.P. Heijne, advocaat, en T. Sarihan verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad oordeelt in deze uitspraak dat de rechtbank niet heeft onderkend dat betrokkene 2 geen belanghebbende is bij het besluit van 23 juni 2021. Verder oordeelt de Raad dat de rechtbank het beroep van betrokkene 1 ten onrechte gegrond heeft verklaard. Het zorgkantoor heeft de zorgovereenkomst mogen afkeuren.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene 1 is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor zorg. VGZ Zorgkantoor B.V. heeft voor het jaar 2020 aan betrokkene 1 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Betrokkene 1 heeft met dit pgb zorg ingekocht bij betrokkene 2. Betrokkene 1 en betrokkene 2 hebben daarvoor een zorgovereenkomst gesloten. VGZ Zorgkantoor B.V. heeft met een besluit van 16 oktober 2020 deze zorgovereenkomst goedgekeurd.

1.2.

Betrokkene 1 is verhuisd. Als gevolg daarvan is sinds 1 januari 2021 niet langer VGZ Zorgkantoor B.V. belast met de verstrekking van het pgb, maar het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft aan betrokkene 1 voor het jaar 2021 een pgb verleend.

1.3.

VGZ Zorgkantoor B.V. heeft de in 1.1 genoemde zorgovereenkomst met zorgbeschrijving aan het zorgkantoor toegezonden. Vervolgens heeft de in het procesverloop weergegeven besluitvorming plaatsgevonden.

1.4.

Het zorgkantoor heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de zorgovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.16, vierde lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Er wordt geen omschrijving gegeven van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte van zorg van de verzekerde. Bovendien worden in de omschrijving zorghandelingen vermeld die bij betrokkene 1 niet hoeven te worden verricht. Verder volgt uit een onderzoek naar de besteding van pgb’s door andere budgethouders bij betrokkene 2 dat de omschreven zorg niet overeenkomt met de feitelijk geleverde zorg door betrokkene 2. De zorgomschrijving geeft daarom een onjuiste voorstelling van zaken. Daarnaast heeft het zorgkantoor verwezen naar de bevindingen van het eerdergenoemde onderzoek en de registraties van betrokkene 2 in het intern incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister. Het zorgkantoor heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat het op grond van artikel 5.16, vierde lid, van de Rlz de bevoegdheid heeft om de zorgovereenkomst af te keuren. Doordat het zorgkantoor de zorgovereenkomst pas na een half jaar heeft afgekeurd, is er sprake van gerechtvaardigd vertrouwen bij betrokkene 1. Het zorgkantoor heeft daarin aanleiding gezien om de goedkeuring pas te weigeren vanaf 10 maart 2022.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat betrokkene 2 kan worden ontvangen in haar beroep. Betrokkene 2 is volgens de rechtbank een derde-belanghebbende bij het besluit tot afkeuring van de zorgovereenkomst, omdat dit besluit rechtstreekse gevolgen heeft voor betrokkene 2. Betrokkene 2 kan hierdoor geen zorg meer verlenen aan betrokkene 1 en wordt daardoor financieel geraakt. Daar komt bij dat betrokkene 2 door de besluitvorming kan worden geschaad in het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verleende recht op bescherming van haar reputatie en eer en goede naam.

2.2.

De rechtbank heeft de beslissing van het zorgkantoor om de zorgovereenkomst af te keuren beschouwd als een intrekking van een eerder verleende goedkeuring van de zorgovereenkomst. De rechtbank heeft overwogen dat noch in de Wlz, noch in het Besluit langdurige zorg (Blz), noch in de Rlz een expliciete bevoegdheid voor het zorgkantoor hiertoe is opgenomen. De rechtbank is echter van oordeel het zorgkantoor een geïmpliceerde intrekkingsbevoegdheid heeft. Het is aan het zorgkantoor om aannemelijk te maken dat de goedkeuring van de zorgovereenkomst ten onrechte is afgegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het zorgkantoor hierin niet is geslaagd. Het zorgkantoor kan geen goedkeuring weigeren op de grond dat de in de zorgovereenkomst omschreven zorg niet overeenkomt met de (latere) feitelijk geleverde zorg. Dat zou namelijk in strijd zijn met het systeem van het trekkingsrecht, waarin de zorgovereenkomst juist voorafgaat aan het verlenen van de feitelijke zorg. Vaststaat dat er een discrepantie bestaat tussen de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving die betrokkene 1 heeft ingediend. De rechtbank is echter van oordeel dat deze onvolkomenheden op zichzelf bezien nog geen aanleiding vormen voor de intrekking van de goedkeuring van de zorgovereenkomst, nu hieruit nog niet volgt dat betrokkene 2 niet volledig in de behoefte aan zorg van betrokkene 1 voorziet. Bovendien hadden deze onvolkomenheden in de bezwaarfase kunnen worden weggenomen. Daar komt bij dat deze onvolkomenheden bij de controle aan de voorkant hadden moeten worden gezien.

Het standpunt van het zorgkantoor

3. Het zorgkantoor betoogt dat de rechtbank betrokkene 2 ten onrechte als derdebelanghebbende heeft aangemerkt. Het besluit tot afkeuring van de zorgovereenkomst heeft geen rechtstreekse gevolgen voor betrokkene 2. In dit besluit is niet bepaald dat betrokkene 1 het pgb niet mag besteden bij betrokkene 2. Verder bestrijdt het zorgkantoor dat betrokkene 2 door het besluit in haar eer en goede naam is aangetast. Het zorgkantoor betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het zorgkantoor geen goedkeuring mag weigeren als de omschreven zorg niet overeenkomt met de (latere) feitelijk geleverde zorg. Daarnaast voert het zorgkantoor aan dat de zorgbeschrijving zodanig algemeen is, dat niet kan worden beoordeeld of de zorgovereenkomst voorziet in de behoefte aan zorg van betrokkene 1. Als dit zou worden toegestaan, is deze controle aan de voorkant een lege huls. In de zorgbeschrijving zijn ook zorghandelingen opgenomen, waaraan betrokkene 1 geen behoefte heeft. Daardoor is de zorgbeschrijving niet op de persoon toegespitst. Verder heeft de rechtbank ten onrechte aan de omstandigheid dat de onvolkomenheden in bezwaar hersteld hadden kunnen worden, de consequentie verbonden dat deze onvoldoende zijn om aan de afkeuring ten grondslag te leggen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING