Home

Centrale Raad van Beroep, 23-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2220, 23/1124 WIA e.v.

Centrale Raad van Beroep, 23-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2220, 23/1124 WIA e.v.

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 november 2023
Datum publicatie
30 november 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2220
Zaaknummer
23/1124 WIA e.v.

Inhoudsindicatie

Aan appellante is per 26 februari 2021 een WIA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Geen aanvulling op grond van de zogenaamde garantie-uitkering. Appellante heeft niet meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Zij kan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen.

Uitspraak

23/1124 WIA, 23/1125 WIA

Datum uitspraak: 23 november 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2023, 21/6275 en 21/6276 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [Woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 8 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante per 26 februari 2021 een aanvulling op de bestaande uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 11 oktober 2021 (bestreden besluit 1) bij de weigering van de uitkering gebleven.

Met een besluit van 9 februari 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 26 februari 2021 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met een besluit van 11 oktober 2021 (bestreden besluit 2) het besluit van 9 februari 2021 herroepen en de WGA-vervolguitkering met ingang van 26 februari 2021 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.

Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht per 26 februari 2021 een vervolguitkering heeft toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, en geen aanvulling op grond van de zogenaamde garantie-uitkering als bedoeld in artikel 62, vijfde lid, van de Wet WIA. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld en terecht geen aanvulling op de WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster voor gemiddeld 40,04 uur per week. Voor dat werk is zij gedeeltelijk op 15 juni 2015 uitgevallen. Zij heeft haar werkzaamheden voortgezet voor 20 uur per week. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 12 juni 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,87%. Vanaf 27 april 2019 is de WIA-uitkering voortgezet in de vorm van een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 45 tot 55%. Op 8 februari 2019 is appellante volledig uitgevallen voor haar werkzaamheden. In verband hiermee heeft zij twee jaar lang naast de WIA-uitkering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Op 26 februari 2021 eindigde deze ZW-uitkering en daarom heeft het Uwv beoordeeld of appellante recht heeft op een aanvulling op de bestaande WIA-uitkering, op grond van de zogenaamde garantieregeling. Tegelijkertijd vond er een herbeoordeling van de al eerder toegekende WIA-uitkering plaats.

1.2.

Er heeft een onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML) van 26 januari 2021, geldend per 8 februari 2019 en 21 januari 2021. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 53,53%. De arbeidsdeskundige heeft ook de mate van arbeidsongeschiktheid beoordeeld vanuit het laatst verrichte werk in het kader van de garantie-uitkering WIA. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is berekend aan de hand van de maatgevende functie van gemiddeld 20,00 uur per week (de omvang van het hervatte werk) en vastgesteld op 33,53%. Het Uwv heeft bij besluiten van 8 en 9 februari 2021 aan appellante met ingang van 26 februari 2021 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, zonder aanvulling op grond van de garantieregeling.

1.3.

In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 27 en 29 september 2021 gewijzigde FML’s opgesteld per 8 februari 2019 en per 21 januari 2021. In beide FML’s is rekening gehouden met dezelfde beperkingen.

1.4.

Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de gewijzigde FML’s passende functies kunnen selecteren. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid voor de per 12 juni 2017 toegekende WIA-uitkering berekend op 65,15%. De mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de garantieregeling, uitgaande van de uitval van appellante uit haar laatstelijk verrichte werkzaamheden voor 20 uur per week, is vastgesteld op 20,26%.

1.5.

Bij besluit van 11 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het besluit gehandhaafd om appellante niet in aanmerking te brengen voor een aanvulling op grond van de garantie-uitkering. Bij afzonderlijk besluit van 11 oktober 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2021 herroepen en de WGA-vervolguitkering met ingang van 26 februari 2021 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de verzekeringsgeneeskundige beoordeling voldoende gemotiveerd. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat haar arbeidsmogelijkheden zijn overschat en er daarbij op gewezen dat de huisarts de psychische klachten als meest beperkend ziet voor haar algemeen functioneren en dat dit samenhangt met de somatische medische voorgeschiedenis. Volgens appellante is er alle aanleiding om een verdergaande urenbeperking aan te nemen, uit energetisch en preventief oogpunt. De rechtbank heeft in hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de (verzekerings)artsen van het Uwv. Hiertoe is overwogen dat de brief van de huisarts van 22 augustus 2021 al bij de beoordeling is betrokken. Niet gesteld of gebleken is dat de verzekeringsarts dit op een onjuiste manier zou hebben gedaan. Dat appellante is hervat in het aangepaste eigen werk maar dat niet kon volhouden, is onvoldoende reden om aan te kunnen nemen dat de bevindingen van de (verzekerings)artsen van het Uwv onjuist zouden zijn.

Het hoger beroep van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens en blijft van mening dat zij aanspraak kan maken op een hogere WIA-vervolguitkering en ook op een WIA-garantie-uitkering. Een paar jaar geleden is appellante behandeld vanwege borstkanker en aan beide handen geopereerd vanwege CTS. Appellante stelt dat zij nog onvoldoende is hersteld en als gevolg van haar lichamelijke klachten en psychische klachten en beperkingen niet in staat is tot het daadwerkelijk kunnen verrichten en volhouden van arbeid. Appellante lijdt aan een depressieve stoornis waarvoor zij onder specialistische behandeling staat en medicatie gebruikt. Daarnaast heeft zij diabetes en bloedarmoede als gevolg van ijzertekort, pijnklachten aan nek en schouder en is zij vaak oververmoeid. Appellante begrijpt niet dat zij in staat wordt geacht maximaal 5 uur per dag en 22 uur per week te kunnen werken. De praktijk heeft uitgewezen dat appellante 20 uur per week werken in aangepaste arbeid niet kan volhouden. Zij begrijpt evenmin dat zij in staat wordt geacht de functies huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) te vervullen. Juist bij huishoudelijke taken, die zij thuis in eigen tempo en zonder tijdsdruk kan verrichten, ondervindt appellante veel last van haar gezondheidsklachten en beperkingen. Appellante heeft er tenslotte nog op gewezen dat de geselecteerde functie van barbediende, buffetbediende, kantinebediende (SBC-code 111180) slechts één arbeidsplaats bevat die voldoet aan de urenomvang van 20 uur per week.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage