Home

Centrale Raad van Beroep, 28-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2270, 22/725 PW

Centrale Raad van Beroep, 28-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2270, 22/725 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 november 2023
Datum publicatie
12 december 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2270
Zaaknummer
22/725 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering van bijstand. Inkomsten. Bijschrijvingen op bankrekening.

Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bijschrijvingen op zijn bankrekening van onder meer Trustly Group AB niet van derden afkomstig zijn, maar afkomstig waren van spaargeld van hemzelf. Daarbij is allereerst van belang dat hij niet heeft kunnen uitleggen en onderbouwen hoe hij – ondanks gesteld langdurig laag inkomen en forse schulden – een aanzienlijk vermogen heeft opgebouwd, waaruit hij de bijschrijvingen op zijn bankrekening kon doen.

Uitspraak

22/725 PW, 23/1781 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2022, 20/4728 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (college)

Datum uitspraak: 28 november 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 5 maart 2020 heeft het college de bijstand van appellant op grond van de Participatiewet (PW) over de maanden november 2019 en december 2019 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.783,02 teruggevorderd. Met een ander besluit van 5 maart 2020 heeft het college de aanvraag van appellant om een individuele inkomenstoeslag afgewezen.

Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking, terugvordering en afwijzing van de aanvraag gebleven.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Verder heeft hij een uitkeringsspecificatie over de maand juli 2022 en het daartegen gemaakte bezwaar ingezonden. Uit de uitkeringsspecificatie blijkt dat een bedrag van € 55,09 wordt ingehouden op zijn bijstand.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft vragen van de Raad beantwoord, nadere stukken ingediend en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2023. Appellant heeft door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.W. Paulissen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak gaat het over de intrekking en terugvordering van de bijstand over de maanden november en december 2019 en over de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag. De reden daarvoor is dat appellant volgens het college in die maanden meer inkomen heeft ontvangen dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant heeft aangevoerd dat het bij de bijschrijvingen van [X] op zijn bankrekening gaat om ‘eigen spaargeld’ afkomstig van zijn prepaid creditcard en dat het college de bijschrijvingen daarom ten onrechte als inkomen in aanmerking heeft genomen. Appellant krijgt geen gelijk. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Appellant heeft verder geen belang meer bij een beoordeling van de juistheid van de inhouding van € 55,09 per maand op de bijstand omdat het college volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontving sinds 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

In het kader van een heronderzoek naar zijn recht op bijstand heeft appellant afschriften van zijn bankrekeningen verstrekt over de maanden oktober, november en december 2019. Uit de afschriften blijkt dat in de maanden november en december 2019 bijschrijvingen van derden, waaronder veelvuldige bijschrijvingen van [X], hebben plaatsgevonden die de bijstandsnorm van appellant ruimschoots overschrijden, in het totaal tot een bedrag van € 7.744,01. Hierover heeft op 30 januari 2020 een gesprek plaatsgevonden met appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 februari 2020.

1.3.

Appellant heeft op 29 februari 2020 een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de PW aangevraagd. In het rapport van 4 maart 2020 is gewezen op de bevindingen van het bij 1.2 vermelde heronderzoek.

1.4.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het college de in het procesverloop genoemde besluiten genomen. Aan het bestreden besluit inzake de intrekking en terugvordering heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in de maanden november en december 2019 meer inkomen heeft ontvangen dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de op zijn bankrekening bijgeschreven bedragen afkomstig zijn van op zijn [X]-account gespaard eigen geld en dat hij dit spaargeld met zijn prepaid-creditcard heen en weer heeft geschoven tussen zijn account en zijn bankrekening. De bijschrijvingen moeten daarom als inkomen worden aangemerkt. Dit betekent ook dat het in aanmerking te nemen inkomen bij de aanvraag om individuele inkomenstoeslag in de maanden november en december 2019 hoger is geweest dan 110 procent van de voor hem geldende bijstandsnorm en dat appellant daarom geen recht heeft op een individuele inkomenstoeslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels