Centrale Raad van Beroep, 07-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2283, 21/1562 PW
Centrale Raad van Beroep, 07-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2283, 21/1562 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 november 2023
- Datum publicatie
- 12 december 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:2283
- Zaaknummer
- 21/1562 PW
Inhoudsindicatie
Bijstand ten onrechte ingetrokken. Geen schending inlichtingenverplichting.
Dat geen of geringe uitgaven voor levensonderhoud op de bankafschriften zichtbaar zijn, levert op zichzelf geen schending op van de inlichtingenverplichting. Dat is ook niet het geval, als de zichtbare uitgaven veel lager zijn dan de Nibud-referentiecijfers. Wel roept dit de vraag op hoe appellante in haar levensonderhoud heeft voorzien. Er zou immers sprake kunnen zijn van een verzwegen inkomstenbron of een verzwegen andere mogelijkheid om in het levensonderhoud te voorzien. Appellante heeft over de lagere uitgaven voor levensonderhoud een verklaring gegeven die niet op voorhand onaannemelijk of onwaarschijnlijk is. Het college heeft niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat appellante de inlichtingenverplichting niet of niet naar behoren is nagekomen door geen, onvolledige of onjuiste mededeling te doen van feiten of omstandigheden die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand.
PW art. 17 lid 1 en 54 lid 3
Uitspraak
21/1562 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 maart 2021, 20/1464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
Datum uitspraak: 7 november 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 1 augustus 2019 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 juli 2018 tot en met 22 april 2019 ingetrokken en de kosten van bijstand over die periode teruggevorderd. Met een besluit van 13 augustus 2019 heeft het college aan appellante een boete van € 1.230,- opgelegd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met een besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de intrekking en de terugvordering gegrond verklaard, de periode gewijzigd en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 9.715,67. Het college is bij de boete gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de boete en de boete vastgesteld op € 645,26.
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse hoger beroep ingesteld. Hierna heeft mr. B.G. Smouter zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Smouter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.C. den Besten.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak gaat het over de intrekking en terugvordering van bijstand en een boete, op de grond dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Volgens het college heeft appellante niet duidelijk gemaakt hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. Volgens appellante heeft het college niet voldaan aan zijn bewijslast met betrekking tot de schending van de inlichtingenverplichting. De Raad geeft appellante hierin gelijk.