Centrale Raad van Beroep, 21-12-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2534, 22/2735 AOW-PV
Centrale Raad van Beroep, 21-12-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2534, 22/2735 AOW-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 december 2023
- Datum publicatie
- 23 januari 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:2534
- Zaaknummer
- 22/2735 AOW-PV
Inhoudsindicatie
Korting op het AOW-pensioen. Betrokkene was gedurende de periode van 1 april 1999 tot en met 30 juni 2017 niet verzekerd voor de AOW. Met toepassing van Vo 1408/711 en vanaf 1 mei 2010 met toepassing van Vo 883/20042 viel betrokkene onder de Duitse socialezekerheidswetgeving. Aanbod in hoger beroep door de Svb dat betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld zich vrijwillig te verzekeren van 1 mei 2010 tot en met 30 juni 2017. Geen premie verschuldigd. Haar AOW-pensioen zal vanaf de ingangsdatum worden verhoogd. Geen sprake meer van onevenredigheid door dit aanbod.
Uitspraak
22/2735 AOW-PV
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2022, 20/1954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Zitting hebben: M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en A. Hoogenboom als leden
Griffier: R.R. Olde Engberink
Ter zitting zijn namens de Svb verschenen mr. G.J. Oudenes en mr. J.A.H. Koning. Betrokkene is verschenen en heeft zich laten bijstaan door [naam].
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep tegen het besluit van 16 januari 2020 ongegrond.
OVERWEGINGEN
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De besluitvorming van de Svb
Betrokkene is geboren op [Geboortedatum] 1955 en heeft altijd in Nederland gewoond. In een pensioenoverzicht van 13 november 2019 heeft de Svb vastgesteld dat betrokkene gedurende de periode van 1 april 1999 tot en met 30 juni 2017 niet verzekerd was voor de AOW. Volgens de Svb viel betrokkene in die periode met toepassing van Vo 1408/711 en vanaf 1 mei 2010 met toepassing van Vo 883/20042 onder de Duitse socialezekerheidswetgeving en was zij daarom niet verzekerd voor de AOW.3 Dit leidt tot een korting op het AOW-pensioen.
De Svb heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
Betrokkene heeft in de periode vanaf 1 april 1999 tot 1 januari 2002 alleen in Duitsland (in geringfügige Beschäftigung of een zogenoemde “mini job”) gewerkt. Om die reden was de Duitse socialezekerheidswetgeving op haar van toepassing.
In de periode vanaf 1 januari 2002 tot 30 juni 2017 werkte betrokkene in Duitsland in een mini job en in Nederland als alfahulp. De werkzaamheden in de mini job zijn door Duitsland gekwalificeerd als werkzaamheden in loondienst. De werkzaamheden als alfahulp werden tot 1 mei 2010 door Nederland gekwalificeerd als werkzaamheden anders dan in loondienst.4 Op grond van de kwalificatie van die werkzaamheden werd met toepassing van artikel 14quater, onder a, van Vo 1408/71 de Duitse socialezekerheidswetgeving als toepasselijke wetgeving aangewezen.
In de periode vanaf 1 mei 2010 was Vo 883/2004 van toepassing en werden de werkzaamheden als alfahulp in Nederland als werkzaamheden in loondienst gekwalificeerd.5 Hierdoor zou in beginsel de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing zijn.6 Volgens de Svb is echter door artikel 87, achtste lid, van Vo 883/2004 (het overgangsrecht) de Duitse socialezekerheidswetgeving ook na 1 mei 2010 van toepassing gebleven. Door de eerbiedigende werking van dit artikel worden de werkzaamheden van betrokkene als alfahulp ook na 1 mei 2010 aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst. Betrokkene had een aanvraag kunnen indienen om onderworpen te worden aan de Nederlandse wetgeving, maar heeft dit niet gedaan.
Met een besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het pensioenoverzicht van 13 november 2019 ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de Svb over de periode van 1 april 1999 tot 1 mei 2010 terecht heeft vastgesteld dat betrokkene niet verzekerd was voor de AOW. Over de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 juni 2017 heeft de Svb vastgesteld dat betrokkene niet verzekerd was, omdat zij toen geen aanvraag heeft ingediend om onder de werking van Vo 883/2004 te vallen. De Svb heeft daarbij volgens de rechtbank ten onrechte niet betrokken of een aanvraag verschoonbaar te laat is ingediend. Volgens de rechtbank wordt de vraag wat het gevolg is van een verschoonbaar te laat ingediende aanvraag niet beheerst door Unierecht, maar is deze overgelaten aan de nationale procedurele autonomie van de lidstaten. Bij een tijdige of verschoonbaar te laat ingediende aanvraag zou voor de periode 1 mei 2010 tot 1 juli 2017 geen korting zijn toegepast op het AOW-pensioen van betrokkene. Verder oordeelt de rechtbank dat het onverkort vasthouden aan de strenge rechtspraak van de hoogste bestuursrechters over de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij een aanvraag van betrokkene om toepassing van het overgangsrecht voor betrokkene tot evident onevenredige gevolgen leidt. Om deze redenen acht de rechtbank het besluit van de Svb in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Het standpunt van de Svb
De Svb heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank over de periode vanaf 1 mei 2010. Daarbij heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat de objectieve situatie waarin een betrokkene zich bevindt, bepaalt welke wetgeving van toepassing is. De situatie waarin betrokkene zich bevond vanaf 1 mei 2010 heeft er op grond van het overgangsrecht in Vo 883/2004 toe geleid dat zij onder de Duitse socialezekerheidswetgeving bleef vallen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan van dwingendrechtelijke coördinatiebepalingen niet worden afgeweken op grond van algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel. In de periode vanaf 1 mei 2010 heeft de Svb betrokkene daarom terecht als niet verplicht verzekerd voor de AOW aangemerkt.
Naar aanleiding van vragen van de Raad en gezien het onbevredigende resultaat voor betrokkene heeft de Svb het volgende voorstel gedaan. Als de Raad mocht oordelen dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat betrokkene door de Svb terecht als niet verplicht verzekerd voor de AOW is aangemerkt, wordt de mogelijkheid geboden dat betrokkene zich met terugwerkende kracht vrijwillig kan verzekeren voor de AOW over de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 juni 2017. Hierbij worden de afgedragen premies volksverzekeringen in die periode als voldane premies voor de vrijwillige verzekering aangemerkt. Er hoeft geen aanvullende premie te worden betaald. Het inmiddels per 15 april 2022 toegekende AOW-pensioen wordt dan met terugwerkende kracht tot die datum verhoogd.
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene vindt het oneerlijk dat zij vanwege een klein baantje in Duitsland zoveel wordt gekort op haar AOW-pensioen.
Het oordeel van de Raad
Het hoger beroep heeft alleen betrekking op het oordeel van de rechtbank over de vraag of de Svb terecht heeft vastgesteld dat betrokkene van 1 mei 2010 tot 1 juli 2017 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van artikel 87, achtste lid, van Vo 883/2004, in verbinding met artikel 14quater van Vo 1408/71, in dit tijdvak op betrokkene uitsluitend de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing was. Verder staat vast dat betrokkene niet, op de voet van artikel 87, achtste lid, van Vo 883/2004, vóór 1 juli 2017 heeft verzocht om onderworpen te worden aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Naar de letter van deze verordeningen heeft de Svb dus terecht vastgesteld dat betrokkene van 1 mei 2010 tot 1 juli 2017 niet verzekerd was voor de AOW. De vraag is echter of de Svb had moeten beoordelen of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en hieraan consequenties had moeten verbinden wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Uit vaste rechtspraak van het HvJEU7 blijkt dat de bepalingen in de coördinatieverordeningen inzake sociale zekerheid die betrekking hebben op de vaststelling van de toepasselijke wetgeving een volledig stelsel van conflictregels vormen, zodat de nationale wetgever niet meer bevoegd is om de draagwijdte en de toepassingsvoorwaarden van zijn nationale wettelijke regeling ter zake te bepalen met betrekking tot de personen die eraan onderworpen zijn en met betrekking tot het grondgebied waarbinnen de nationale bepalingen effect sorteren. Nu deze conflictregels dwingend gelden voor de lidstaten, is het uitgesloten dat de sociaal verzekerden op wie de regels van toepassing zijn de gevolgen ervan teniet kunnen doen doordat zij ervoor kunnen kiezen zich eraan te onttrekken. De toepassing van de conflictregels hangt immers alleen af van de objectieve situatie waarin de betrokken werknemer zich bevindt.8
Artikel 87, achtste lid, van Vo 883/2004 bevat een dwingende overgangsregeling voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving bij de vervanging van Vo 1408/71 door Vo 883/2004. Naar het oordeel van de Raad moet ook voor deze regeling gelden dat die niet kan worden doorbroken door discretionaire keuzes van de lidstaten. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de vraag wat het gevolg is van een verschoonbaar te laat ingediende aanvraag, is overgelaten aan de nationale procedurele autonomie van de lidstaten en het bestreden besluit ten onrechte vernietigd wegens strijd met (in hoofdzaak) het nationale evenredigheidsbeginsel.
De Raad laat in het midden of het bestreden besluit zich leent voor toetsing aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Voor zover dit het geval zou zijn, is naar het oordeel van de Raad in dit geval geen sprake meer van onevenredigheid vanwege de door de Svb aangeboden, in 3.2 beschreven oplossing, waarmee betrokkene heeft ingestemd.
Het pensioenoverzicht van 13 november 2019 blijft dus in stand. De Svb zal betrokkene in de gelegenheid stellen zich vrijwillig te verzekeren van 1 mei 2010 tot en met 30 juni 2017. Hiervoor hoeft zij niets meer te betalen. Haar AOW-pensioen zal dan vanaf de ingangsdatum worden verhoogd.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) R.R. Olde Engberink (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
Bijlage
Relevante bepalingen
Vo 1408/71
Bijlage VI bij artikel 89, onder Q later R Nederland, punt 7 ( geldend vanaf 28 april 2006) :
7. Voor de toepassing van titel II van de verordening wordt de persoon die als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangemerkt en op grond daarvan verzekerd is voor de volksverzekeringen, geacht werkzaamheden in loondienst te verrichten.
Artikel 14quater, onder a
Op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende Lid-Staten uitoefent:
a. a) is, onder voorbehoud van het bepaalde onder b), de wetgeving van toepassing van de LidStaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent of, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uitoefent, de wetgeving die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2 of punt 3;