Home

Centrale Raad van Beroep, 17-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2540, 21/3738 PW

Centrale Raad van Beroep, 17-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2540, 21/3738 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 oktober 2023
Datum publicatie
10 september 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2540
Zaaknummer
21/3738 PW

Inhoudsindicatie

Herziening, intrekking en terugvordering bijstand. Middelen. Van derden ontvangen bedragen. Leningen voor levensonderhoud. De ontvangen bedragen moeten worden aangemerkt als leningen aangegaan in een periode waarin over onvoldoende middelen werd beschikt en kunnen voor zover zij de bijstandsnorm niet overschrijden niet als middel worden aangemerkt. Het geleende boven de bijstandsnorm kan wel als inkomen worden beschouwd.

Uitspraak

21/3738 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2021, 20/2919 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)

Datum uitspraak: 17 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 20 december 2019 heeft het college – voor zover hier van belang – de bijstand van appellant over de periodes van 22 april 2019 tot en met 31 juli 2019 en van 2 september 2019 tot en met 30 september 2019 herzien en de over deze periodes gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.599,02 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 7 maart 2020 (bestreden besluit) bij de herziening en terugvordering van de bijstand gebleven.

Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr. L. Tastan, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tastan. Ook is verschenen A. Arpat, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Ockers en mr. P. Koenhen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het college heeft de bijstand van appellant herzien, ingetrokken en teruggevorderd omdat de bedragen die appellant van derden ontving als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad komt tot het oordeel dat de bedragen die appellant van zijn neef ontving in de periode dat hij in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag om bijstand, niet als inkomen kunnen worden gezien, voor zover deze de bijstandsnorm niet overschrijden. Voor zover deze bedragen de bijstandsnorm wel overschrijden is sprake van in aanmerking te nemen inkomen. Ook de bedragen die appellant na de beslissing op zijn aanvraag heeft ontvangen zijn door het college terecht als inkomen aangemerkt. Het gevolg hiervan is dat de terugvordering wordt verminderd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft tot 1 april 2019 een eigen bedrijf gehad als glazenwasser. Op 22 april 2019 heeft hij zich bij het college gemeld om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aan te vragen. Bij besluit van 16 mei 2019 heeft het college aan appellant en zijn partner met ingang van 22 april 2019 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Appellant heeft de bijstand over mei 2019 op 29 mei 2019 op zijn rekening ontvangen.

1.2.

In het kader van een heronderzoek heeft een medewerker van de gemeente Zaanstad (medewerker) onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de medewerker onder meer bankafschriften bij appellant en zijn partner opgevraagd en heeft op 23 oktober 2019 een gesprek met appellant plaatsgevonden. Op de bankafschriften van appellant en zijn partner zijn stortingen en bijschrijvingen van derden zichtbaar. Tijdens het gesprek op 23 oktober 2019 heeft appellant verklaard dat het geld afkomstig is van onder meer zijn familie. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 november 2019.

1.3.

Bij besluit van 20 december 2019, na bezwaar en voor zover hier van belang gehandhaafd bij besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 22 april 2019 tot en met 31 juli 2019 herzien (lees: over de periode van 22 april tot en met 30 april ingetrokken en over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 juli herzien) en van 2 september 2019 tot en met 30 september 2019 herzien en de over deze periodes gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.599,02 netto van appellant teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van appellant als inkomsten moeten worden aangemerkt. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de stortingen en bijschrijvingen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

Het oordeel van de Raad

Conclusies en gevolgen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels